"Imagine a world without Muslims" featuring a picture of twin towers, a blogger decided to respond to it: A world without Muslims? We’d have no coffee or toothbrush!
|
Valt er nog wat te lachen met die moslims?
Humor werkt relativerend ten opzichte van de werkelijkheid en het verschijnsel is zo oud als de mensheid. Humor wordt vaak als antipode gezien van ernst, en als zodanig komt het verschijnsel weinig voor in de teksten van de Bijbel en de Koran. De werking van humor is gebaseerd op een zogenaamde dubbele binding: enerzijds nemen verteller en publiek het onderwerp ernstig. Anderzijds wordt het zodanig gerelativeerd dat verteller en publiek afstand nemen van het onderwerp, er als het ware buiten gaan staan en het dus niét (langer) ernstig nemen. De dubbele binding die hierdoor in de hersenen ontstaat, leidt doorgaans tot lachen, al dan niet met tranen. En dat het Allah is die doet lachen en doet huilen… (53:43) Waarom hebben moslims zo’n moeizame verhouding met levensvreugde, blijdschap en humor? Of zijn het alleen de fundamentalisten die er niet mee kunnen omgaan? Is de lach een moord op het subtiele spirituele leven van het hart? Of is het een bananenschil onder de voet van het religieus gezag? In de bronnen van de islam wordt de gezagsondermijnende invloed van humor onderkend. De aankondiging van de laatste dag in de koran is hier een voorbeeld van: Verwondert u zich dan over deze aankondiging? En lacht u in plaats van te huilen? Terwijl u achteloos bent? (53:59-61). Hier wordt lachen gezien als een teken dat men de openbaring niet serieus neemt. Toch maakt zelfs de openbaringstekst inhoudelijk en stilistisch gebruik van ironie, terwijl de korangeleerden daar veel minder last van hebben. De koran is bijvoorbeeld nogal ironisch over de zelfingenomenheid die voortkomt uit de ‘waarheid in pacht’ gedachte: Maar zij hebben hun godsdienst onder elkaar verdeeld waarbij elke partij zich verheugt over hetgeen zij bezit (23:53). De glimlach komt in dit vers vooral voort uit het effect van een volgens de islam goddelijke tekst – het verhevene: de koran - die zich vanuit zijn helikopterview veroorlooft ironisch te glimlachen over de verschillen in (wereld)religies, en de daarin weer ontstane verschillende sekten. En de Farao die zich zelf god acht wordt door een grap gekarakteriseerd: En Farao zei: O leiders, ik erken geen God naast mij voor u! Stook voor mij een vuur, O Hamaan, om stenen van klei te bakken. En bouw een toren, opdat ik naar de God van Mozes moge klimmen, want die beschouw ik zeker als een leugenaar (28:38). De pre-islamitische Arabieren hielden er vrouwelijke afgoden op na: Ziet de Laat en de Ozza en een derde, de Manaat. De koran steekt de draak met de voorkeur voor zonen van Arabische mannen door vervolgens te zeggen: Zijn voor u de zonen en voor Hem [Allah] de dochters? (53:19-21). Rushdie heeft aan deze passage een bestseller, een prijs op zijn hoofd en een topmodel overgehouden, dus die mag ook niet klagen over de geestigheid van de koran. Hij heeft het moeilijker met de geestelijkheid van de koran. Verder uit de koran kritiek op het ongelezen blijven van wijsheid door te zeggen: Degenen die belast zijn met de Tora en deze niet naleven zijn als een ezel die boeken draagt… (62:5). Een vers dat vandaag evenzeer van toepassing is op moslims als op de joden die hiermee oorspronkelijk werden bekritiseerd. Lachen in de koran Aan het heilige boek ligt het dus niet. In de koran staat dan ook duidelijk dat zijn openbaring niet heeft plaatsgevonden om “jou ongelukkig te maken” (20:2). Als we puur afgaan op het woordje ‘lachen’ komt dit in verschillende vervoegingen welgeteld tien maal voor. Het gaat om de volgende verzen: Daarop glimlachte hij [Salomo/Sulaiman] breed, zich verbazend over de woorden van haar [een mier] … (27:19). En [Abraham/Ibrahiem’s] vrouw [Sara] stond erbij en lachte, toen Wij haar het blijde bericht van de geboorte van een zoon, Ishaaq, gaven … (11:71). Maar toen Wij met onze tekenen tot hen kwamen, kijk! Toen lachten zij hem [Mozes] uit (43:47). Er was zeker een deel van mijn dienaren dat placht te zeggen: “Onze Heer wij geloven, vergeef ons daarom en wees barmhartig jegens ons. En U bent de beste der barmhartigen.” Maar u maakte hen tot iets bespottelijks totdat zij u Mijn gedachtenis deden vergeten omdat U hen placht uit te lachen (23:110). Verwondert u zich dan over deze aankondiging [van het laatste uur]? En lacht u in plaats van te huilen? Terwijl u achteloos bent? (53:59-61) Waarlijk de schuldigen plachten de gelovigen uit te lachen, en wanneer zij hen passeerden knipoogden zij naar elkaar. En wanneer zij tot hun eigen achterban terugkeerden, waren zij opgetogen. En wanneer zij hen zagen, zeiden zij: “Dit zijn inderdaad de dwalenden.” Maar zij waren niet als beschermers over hen aangesteld. Daarom zullen [uiteindelijk, op de laatste dag] de gelovigen over de ongelovigen lachen (83:29-34). Laten zij weinig lachen en veel wenen als vergelding voor hetgeen zij deden (9:81). Op die Dag zal een ieder iets hebben om zich mee bezig te houden. Op die Dag zullen sommige gezichten stralend zijn, Lachend, vrolijk! (80:37-39) En dat Hij het is Die doet lachen en doet wenen (53:43). Toegegeven, in veel verzen gaat het om de betekenis van ‘uitlachen’ en ‘ten onrechte lachen’. Vaak is er een verband met een al of niet goddelijk oordeel. Echt spontaan lachen lijkt alleen Salomo te doen. Maar het woord is er, en er is meer dan dat. Met lachen verwant De koran spreekt wel van echtgenoten en kinderen die ‘een troost der ogen’ zijn (25:74). En dat het goede dat de mens overkomt van God afkomstig is (4:78). Het goede dat men doet kan vijandschap in vriendschap doen verkeren (41:34). Het gevoel van geluk wordt in verband met het paradijs genoemd (92:6). Als kenmerk van gelovigen wordt wel gezegd dat zij niet vrezen en niet zullen treuren (2:274). Ook zegt de koran dat Allah het licht voor de mensen wil maken; niet zwaar (4:28). De oemma wordt omschreven als gemeenschap van ‘het midden’ (2:143). In de koran worden onbetekenend kleine dingen gebruikt als voorbeeld, zoals een mosterdzaadje (21:47/ 31:16) en een mug (2:26) en Allah acht dat niet beneden Zijn waardigheid. Sierlijkheid en schoonheid worden door Allah voor de mens beschikbaar gesteld (16:14). En dan is er het bekende voorbeeld van de kameel die door het oog van de naald gaat (7:40). De koran kent de menselijke behoefte aan ontspanning en zegt daarom: Zeer zeker komt met de nood verlichting! (94:5-6). Anonieme uitleggers hebben hier aan toegevoegd: “Weet dat er geen lijden is dat niet wordt gevolgd door vreugde en dat er geen tegenslag bestaat die niet wordt vergezeld door geluk.“ Djalâluddîn Rumi zegt hierover: “Het menselijk tekort kan als volgt worden omschreven: er werd een vleugel van een engel gebracht en aan de staart van een ezel gebonden zodat de ezel de mogelijkheid kreeg een engel te worden dankzij de uitstraling van de nabijheid van de engel.” Depressie Sommige moslimpatiënten kost het moeite om geestesziekte te zien als iets dat bij hen zelf begint en eindigt. Zij zien het liever als iets dat van buiten in hen komt en willen het kwaad laten uitdrijven. Een depressie is een van de weinige aandoeningen waarover zelfs de psychologie zegt dat het een ‘overval’ van buitenaf kan zijn. Het overkomt je. In de hierboven aangehaalde soera al-Insjirah – de verruiming (94), richt de koran zich direct tot de profeet Mohammed - en door hem tot ons. Het is een korte soera waarvan het reciteren - vanwege de betekenis - als bevorderlijk voor de heling van een depressie wordt beschouwd (zie voor het omgekeerde 6:125). In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle. Hebben Wij uw borstkas niet voor u verruimd? En uw last niet van u weg genomen, die u deprimeerde? En uw gedachtenis niet vermeerderd? Zeer zeker komt met de nood verlichting! Zeker komt met elke nood verlichting. Wanneer u verlicht bent streef dan verder. En wend u tot uw Schepper. Niet ieder mens is evenwichtig in ieder opzicht. Het komt voor dat binnenin onszelf een polarisatie plaatsvindt. Onze stemmingen en gemoedaandoeningen schieten dan van het ene naar het andere uiterste. Gelovigen kunnen soms zwaar op de hand zijn en zichzelf zwaar beschuldigen. Het is belangrijk om hen dan in contact te brengen met de verzen van de koran waarin duidelijk wordt dat Allah’s genade zijn toorn verre overtreft. Wat we er zelf ook voor puinzooi van maken, dat is ondergeschikt aan Zijn genade die een veel grotere rol speelt in onze relatie met Hem. Vandaar de uitdrukking dat Allah en de gelovigen welbehagen hebben in elkaar (98:8). Humor van de profeet Er is over de profeet Mohammed gezegd dat hij meer glimlachte dan de meeste mensen in zijn omgeving. Volgens Aïsja, de jonge vrouw van de profeet, kwam haar man altijd thuis met een lach op zijn gezicht. De profeet had zeker gevoel voor humor en maakte allerlei grappen, maar hij onderkende de agressie van humor en gaf aan dat je moest oppassen mensen niet te kwetsen of te beledigen en dat niet elke grap in elk gezelschap kon worden gemaakt. De humor van de profeet zelf bestond ondermeer uit het geven van grappige bijnamen aan kinderen, vrouwen en vrienden. Hij noemde bijvoorbeeld Anas ibn Malik, toen hij nog jong was: “Hé, tweeorige!” Van Anas stamt de overlevering dat er een man bij de profeet kwam en hem vroeg om een rijdier. De profeet zei: “We zullen je een kind van een vrouwtjeskameel geven om op te rijden.“ De man vroeg: “Wat moet ik met een kamelenkind?“ De profeet antwoordde: “Zijn kamelen geen kinderen van kamelen?” Diezelfde Anas zei: De profeet van Allah was een van de beste mensen met het beste karakter. Op een dag stuurde hij mij eropuit om iets te doen. Ik zei bij mezelf: ik zweer bij Allah dat ik dat niet ga doen. Maar in mijn hart voelde ik dat ik zou moeten doen wat hij mij had gevraagd. Ik ging naar buiten en kwam op straat wat vriendjes tegen en ging met hen spelen. Plotseling stond de profeet achter mij en pakte me bij mijn nek en zei: “Ga doen wat ik van je heb gevraagd, kleine Anas.” En ik zei: “Ja, ik ga al, boodschapper van Allah!” Later zei Anas – en dat klinkt geestig hierna: “Ik diende de profeet voor zeven of negen jaar en hij zei over iets wat ik [verkeerd] had gedaan nooit: “Waarom heb je dat gedaan?” Of over iets wat ik had nagelaten zei hij nooit: “waarom heb je dat niet gedaan?” [1] Kinderen Anas vertelde ondermeer dat de profeet zich altijd vrij en prettig voelde in het gezelschap van kinderen en grapjes met hen maakte. Hij zei: “Mijn kleine broertje had een klein vogeltje, waar hij mee speelde en dat hij verzorgde. Op een dag stierf het vogeltje. De eerstvolgende keer dat profeet hem zag maakte hij een klein woordgrapje, door te rijmen op de naam van het kind. Hij zei: “Bâ Umair, wat is er gebeurd met je nughair (nachtegaal)?” De profeet gaf zelfs de kleinste kinderen de vredesgroet op straat en mengde zich soms in hun spelletjes. Hij zei bijvoorbeeld: “Laat degenen die kinderen hebben samen met hen kind zijn. “ Hij wist dat kinderen graag met modder spelen en kuiltjes in de grond graven en zei daarover: “De aarde is de lente van de kinderen.“ Op een dag kwam een vader met zijn zoon bij de profeet en de zoon leek op de vader als twee druppels water. De profeet vroeg toch: “Is dit jouw zoon?” En de vader zei: “Ja bij de Heer van de Ka’ba (het centrale heiligdom in Mekka), dit is mijn zoon!” Abu Rimthah, die dit vertelde zei: “De profeet glimlachte omdat ik zo op mijn vader leek en omdat mijn vader ook nog eens zwoer dat ik zijn zoon was.” Toen zei de profeet: “Hij zal jou geen schade toebrengen en jij zult hem geen schade toebrengen.“ [2] En hij citeerde het vers van de Koran: Niemand zal de last van een ander dragen.[3] Iemand zei tegen de profeet Mohammed: “U maakt een grap”, of letterlijk: “u neemt mij in de maling!” De profeet antwoordde: “Ik zeg alleen wat waar is.“ Op een dag kwam een vrouw bij de profeet. Hij vroeg wie zij was. Zij zei: “Ik ben die en die en de vrouw van die en die.” De profeet zei: “Oh ja, is dat niet die man wiens ogen voornamelijk wit zijn?” “Nee”, zei de vrouw, “mijn man heeft normale ogen.” De profeet glimlachte. De vrouw ging naar huis en vertelde het voorval aan haar man. Haar man zei: “Heb je nog nooit gezien dat het grootste deel van je ogen wit is?” Volgens de moslim mystici hebben we wat we zoeken al in huis. De bestseller van Paolo Coelho, de Alchemist, gaat daarover. Zoals in het volgende voorbeeld duidelijk wordt, blijft van een diepe grap in de ‘blondjesvertaling’ soms alleen de hilarische kant over. Het ene blondje ziet het andere lopen aan de overkant van de rivier en staat verrast stil. Na de eerste begroeting vraagt ze: “hoe kom ik aan de overkant? “ Het andere blondje antwoordt: “daar ben je toch al!” Aisja zei: Ik speelde gewoonlijk met poppen in het huis van de boodschapper van Allah en mijn vriendinnetjes kwamen soms bij mij spelen. Op een dag vroeg de profeet aan mij: “Wat zijn dat? “ “Dit zijn mijn poppen”, antwoordde ik. “Wat is dat in het midden? “, vroeg hij. “Een paard”, antwoordde ik. “En wat zijn die dingen er bovenop?“, vroeg hij. “Vleugels”, zei ik. “Een paard met vleugels?“, vroeg hij. “Heeft u niet gehoord dat Sulaimân, de zoon van Dawûd, paarden met vleugels had?” vroeg ik. Hierop moest de profeet zo hard lachen dat ik zijn kiezen kon zien[4]. Adviezen Veel overleveringen beginnen met: “Een man kwam bij de profeet…”, en dan blijkt dat de profeet met eenieder anders omging en eenieder een advies op maat gaf. Zo kwam een man bij de profeet en zei: “Ik ben bij u gekomen om de eed af te leggen dat ik met u samen wil emigreren (naar Medina) en ik heb mijn ouders huilend achter gelaten.“ De profeet antwoordde: “Ga naar hen terug en maak ze aan het lachen zoals je ze aan het huilen hebt gemaakt!” [5] Een zekere Samak ibn Harb vertelde: “Ik vroeg aan Djabar ibn Samra iets te vertellen over de tijd die hij samen met de profeet had doorgebracht. Hij antwoordde: ‘Ja, de profeet, vrede zij met hem, bleef na het gebed van de dageraad – fadjr – vaak in de moskee totdat de zon opkwam. Zijn metgezellen zaten dan te lachen en hij glimlachte om hen’ “[6] Onder zijn metgezellen bevond zich een zekere Nuayman, een practical joker. Als er nieuwe goederen van bijzondere kwaliteit in Medina op de markt kwamen, kocht hij altijd wat op krediet. Hij gaf de goederen dan aan de profeet als cadeau. Zodra Nuayman onder druk kwam te staan om te betalen, vroeg hij de profeet het geld voor zijn cadeau. De profeet vroeg hem dan: “Wat is er gebeurd? Dat heb je me toch cadeau gedaan?” Nuayman zei: “Ik vond dat zo mooi, echt iets voor u! Maar ik had geen geld, daarom heb ik het op de pof gekocht.” Hij deed dat steeds weer en de profeet betaalde hem altijd lachend. Als hij Nuayman zag, kon hij zijn lachen niet houden en hij groette hem altijd met een brede lach op zijn gezicht. Nuayman ging overigens vrij ver met zijn practical jokes. Toen hij eens ruzie had met zijn vriend Subaywit, verkocht hij hem op reis als slaaf, waarna hij hem natuurlijk meteen weer terugkocht. Hierover maakte de profeet een opmerking: “Vertel geen leugens om anderen aan het lachen te maken. Ik maak grappen maar vertel daarbij wel de waarheid.” De profeet kon dus de grap nog wel waarderen maar vond het minder mooi dat hij over de status van zijn vriend moest liegen om hem te kunnen verkopen. Nuaymans bijna pathologische neiging tot het maken van grappen ten koste van alles, stelde hij daarmee tegenover de ethische kwestie van liegen. Wanneer het om iets belangrijks ging als ‘islâh bain an-nâs’, of verzoening tussen twee partijen, stond de profeet bijvoorbeeld wel toe te liegen. Tijdens de vastenmaand Ramadan kwam een man in verwarring bij de profeet en zei dat hij verloren was omdat hij omgang met zijn vrouw had gehad, waardoor zijn vasten zou zijn verbroken. De profeet vroeg hem:
|