De constante Rûmî
Deel en geheel: zes delen Masnawî
In grote lijnen hebben elk van de zes delen een eigen thema.
deel 1. de nafs of ego;
deel 2. het kwaad;
deel 3. ‘aql of intelligentie;
deel 4. hikma/‘ilm of wijsheid/kennis;
deel 5. faqr of spirituele armoede;
deel 6. tawhîd of éénheid.

Fluister: Ik luister
Je roept wel veel, sprak satan vol spot
Waar blijft het antwoord ‘Hier ben Ik’ van God?
komt er een antwoord van de troon? –welnee! Hoe lang roep je nog ‘O God!’ Stop er toch mee!
Rumi laat God antwoorden:
Jouw roep ‘O God!’ is Mijn roep: ‘Ik ben hier!’
Jouw smart en smeken bereikt wel degelijk mijn oor,
En al jouw streven om Mij te bereiken –
Dat ik je tot Mij trek, dat is een teken!
Jouw liefdessmart is Mijn genade jegens jou –
Beluister in de roep ‘O God’ toch honderdmaal:
‘Hier ben ik!’

Maulana Djalâluddîn Rûmî (1207-1273) woonde het grootste deel van zijn leven
in Turkije. Hij was de meest invloedrijke mysticus en dichter van zijn tijd, hoewel
hij ook heel hoog op de lijst van beste mystieke dichters aller tijden scoort.
Zijn boodschap is tijdloos, ontroerend, en raakt iedereen, gelovig of ongelovig.
Bij de Turkse bevolking staat hij simpelweg bekend als ‘Mevlana’ en zijn
volgelingen worden ‘Mevlevi’ genoemd. Vanwege de grenzen waarbinnen Rûmî
is geboren, moeten we nu misschien zeggen dat hij oorspronkelijk de Afghaanse
nationaliteit had.
Maar hij behoorde tot een migrantengroepering uit Oezbekistan, dus eigenlijk
was hij een Oezbeekse Turk.
Vanwege de Perzische taal die hij op unieke wijze gebruikte, onder andere in
zijn epische Masnawî-i Ma'nawi, wat zoiets betekent als: ‘Coupletten van de
lofdicht der innerlijke betekenis’, moeten we misschien zeggen dat hij een Pers
was. Hierbij komt nog dat zijn moeders familie Arabisch was, waarmee veel
moslimvolken in hem zijn vertegenwoordigd. Wat hij de wereld later zou zeggen,
is dan ook internationaal. Hij spreekt namelijk een grenzeloze taal, de taal der liefde.
AbdurRahmân Djami noemde Rûmî’s Masnawî, ‘de Koran in het Perzisch’.[1]
Hij zei over Rûmî: ‘Hoewel hij geen profeet is, heeft hij wel een boek.’
Waarschijnlijk bedoelde Djami daarmee dat Rûmî met zijn Masnawî het hele gebied
van de Koran bestreek, maar ook en vooral dat zijn koranhermeneutiek van bijzondere
waarde was.
Veel moslims zijn de Masnawî uit het hoofd gaan leren, zoals anderen de Koran
uit hun hoofd leren. Beide categorieën uit het hoofdleerders zijn daarmee
meestal kluizen geworden voor een onbekende schat. De Engelse taal geeft twee
betekenissen aan to learn by heart. Namelijk: van buiten leren, maar ook
ervaren, ontdekken, erachter komen. Als we Roemi’s verzen zouden willen vangen
in een woordwolk[2] zou die er ongeveer als volgt uitzien:
in Turkije. Hij was de meest invloedrijke mysticus en dichter van zijn tijd, hoewel
hij ook heel hoog op de lijst van beste mystieke dichters aller tijden scoort.
Zijn boodschap is tijdloos, ontroerend, en raakt iedereen, gelovig of ongelovig.
Bij de Turkse bevolking staat hij simpelweg bekend als ‘Mevlana’ en zijn
volgelingen worden ‘Mevlevi’ genoemd. Vanwege de grenzen waarbinnen Rûmî
is geboren, moeten we nu misschien zeggen dat hij oorspronkelijk de Afghaanse
nationaliteit had.
Maar hij behoorde tot een migrantengroepering uit Oezbekistan, dus eigenlijk
was hij een Oezbeekse Turk.
Vanwege de Perzische taal die hij op unieke wijze gebruikte, onder andere in
zijn epische Masnawî-i Ma'nawi, wat zoiets betekent als: ‘Coupletten van de
lofdicht der innerlijke betekenis’, moeten we misschien zeggen dat hij een Pers
was. Hierbij komt nog dat zijn moeders familie Arabisch was, waarmee veel
moslimvolken in hem zijn vertegenwoordigd. Wat hij de wereld later zou zeggen,
is dan ook internationaal. Hij spreekt namelijk een grenzeloze taal, de taal der liefde.
AbdurRahmân Djami noemde Rûmî’s Masnawî, ‘de Koran in het Perzisch’.[1]
Hij zei over Rûmî: ‘Hoewel hij geen profeet is, heeft hij wel een boek.’
Waarschijnlijk bedoelde Djami daarmee dat Rûmî met zijn Masnawî het hele gebied
van de Koran bestreek, maar ook en vooral dat zijn koranhermeneutiek van bijzondere
waarde was.
Veel moslims zijn de Masnawî uit het hoofd gaan leren, zoals anderen de Koran
uit hun hoofd leren. Beide categorieën uit het hoofdleerders zijn daarmee
meestal kluizen geworden voor een onbekende schat. De Engelse taal geeft twee
betekenissen aan to learn by heart. Namelijk: van buiten leren, maar ook
ervaren, ontdekken, erachter komen. Als we Roemi’s verzen zouden willen vangen
in een woordwolk[2] zou die er ongeveer als volgt uitzien:
InspiratieOorsprongVerlangen Parel Liefde WijsheidMystiek
EénwordingOceaanHartGeestZiel DerwisjLicht SterPlaneten
HemelenAARDE OprechtheidArmoedeGeduld
essentieovergavesamensmelting
Leren komt van Liefde

Wanneer ik denk aan rijm en verzen,
zegt mijn geliefde:
Denk alleen aan mijn vorm.
Ik antwoord:
kun je niet bij mij zitten en je verheugen,
O Rijm van mijn gedachten?…
Maar zij: Wat zijn trouwens deze letters
dat ze je geest zouden vervullen,
wat zijn ze?
Waarom, zij zijn de doorns die de druivenrank omringen.
Ja, ik zal de letters annuleren
door middel van stem en taal
En ik zal met jou een gesprek hebben
voorbij alle letters,
Voorbij alle stem en taal.
zegt mijn geliefde:
Denk alleen aan mijn vorm.
Ik antwoord:
kun je niet bij mij zitten en je verheugen,
O Rijm van mijn gedachten?…
Maar zij: Wat zijn trouwens deze letters
dat ze je geest zouden vervullen,
wat zijn ze?
Waarom, zij zijn de doorns die de druivenrank omringen.
Ja, ik zal de letters annuleren
door middel van stem en taal
En ik zal met jou een gesprek hebben
voorbij alle letters,
Voorbij alle stem en taal.
Ik ben verzonken in een liefde zo diep,
dat daarin de eerste en de laatste liefde zijn verzonken;
zo diep!
Kort samengevat,
Ik heb het niet uitgebreid
aan jou geleerd,
Mijn tong als ook mijn beschouwingen zouden zijn verteerd.
Wanneer ik spreek van ‘lip’is dat de ‘lip’of oever van de oceaan.
Ik zeg ‘niet’, dat moet je in de betekenis van ‘behalve’ verstaan.
Vanwege innerlijke zoetheid zit ik met een zuur gezicht:
vanwege de volheid van mijn spraak,
hou ik mijn mond maar dicht.
Opdat achter het masker van een zuur gezicht mijn zoetheid
verborgen blijft voor de twee werelden en de mensheid.
Omdat dit onderwerp niet geschikt is voor iedereen,
vertel ik van de honderd goddelijke mysteries, er slechts één.

17 december 1273 is de sterfdatum van Mevlana Djalâlu’d-Dîn Rûmî, maar hij noemde het Vuslat gecesi - nacht van de samensmelting met de Geliefde, waarmee hij Allah bedoelde..
Wat is sterven? Afscheid nemen van dit leven is niet voor iedereen hetzelfde.
Betekent het voor ons naar God verlangen?
Hopen met de Geliefde verenigd te worden of vrezen voor het ergste?
“U verwacht van Allah wat zij niet verwachten”, zegt de Koran (4:104).
Dus er zijn verschillende verwachtingspatronen.
De een ziet niet uit naar, hoopt niet op, een ontmoeting met Ons, zegt Allah in de Koran. (10:7).
De ander verwacht genade en barmhartigheid omdat ze ernaar hebben geleefd. (2:218).
Laat daarom degene die op de ontmoeting met zijn Schepper hoopt, goede werken verrichten en bij de aanbidding van zijn Heer niemand anders met Hem vereenzelvigen.” (18:110).
De wederkerigheid van verlangen die Rûmî duidelijk maakt,
werd ook al door de profeet van de Islam, Mohammed, duidelijk verkondigd:
“Wanneer de gelovige het goede nieuws te horen krijgt over de genade van Allah,
Zijn welbehagen en paradijs, verlangt hij Allah te ontmoeten, en ook Allah verlangt
ernaar hem/haar te ontmoeten…
Baina-chawfi wa radjâ
De dood is als een zee wier golven alle bewegingen van de zwemmer begeren en verslinden. O nafs! Ik spreek tot jou mijn ego, luister naar het advies van een bezorgde vriend. Niets of niemand zal een mens in het graf vergezellen behalve Taqwa – godbewustzijn en goede daden. Hij die Allah vreest, wordt door de hele schepping gevreesd. Hij die Allah niet vreest, vreest voor de hele schepping. Wees je Allah bewust en hoop op al het goede van Hem. Volg niet je zelfzucht, opdat je het niet zult berouwen. Verblijf tussen hoop en vrees en je zult je in de genade van Allah mogen verheugen. (Hasan ibn Hani ra).
Wij noemen hem ‘onze meester’ Mevlana. Zijn naam is Mohammed, zijn bijnaam of erenaam Djalâlu’d-Dîn. Wij herdenken dat er een eind kwam aan het leven van de koning der spirituele minnaars [Sultanu’l-‘Âsjiqîn), schepper van een wereld [Hudavendigâr]. Zijn goede, verlichte en gezegende leven had hij geleefd; de ademtochten die aan elk sterfelijk wezen zijn voorbehouden had hij bijna geademd. Was de Masnawî ook geëindigd? We weten het niet (zeker). We gaan ervanuit van wel.
Mevlana had mensen verloren zoals zijn geliefde vader, Bahâ’ud-în Walad met wie hij bewogen jaren van reizen en armoede had meegemaakt. Van stad naar stad van Damascus naar Halep, van Bagdad naar Mekka: leren en reizen waren voor hem één ervaring geweest. Steeds opnieuw maakte hij kennis met nieuwe leraren. Zijn leven, als kind en jongere, als student en geleerde en uiteindelijk als mystiek dichter en mursjid, was geen moment alledaags geweest. Het afscheid van zijn hoogleraarschap, zijn overgave aan een derwisj, Sjams at-Tabrizi, zijn nieuwe en voortdurende stroom literaire mystieke tekst, riepen enorm veel tegenstrijdige gevoelens en reacties op in zijn omgeving. Alles wat hij de laatste periode van zijn leven deed, vanaf zijn zevenendertigste levensjaar, werd door mensen met woede, afgunst, met zorg en mededogen, of met grote sympathie, interesse en liefde gevolgd. Het liet maar weinig mensen onberoerd.
De enorme creativiteit, het product van zijn voortdurende inspiratie, meer dan 25.000 strofen van de Masnawi en meer dan 40.000 strofen in de Divân Sjams-i Tabrizi, hadden in zekere zin hun tol geëist. Naast zijn enorme werkdiscipline hield hij zich bezig met extra gebeden, vasten, versobering van zijn levensstijl – in de Masnawi klaagt hij regelmatig over het feit dat wanneer hij een maaltijd tot zich neemt hij meteen zijn inspiratie kwijt is.
In de laatste jaren van zijn leven was hij voortdurend in gedachten, meditatie en contemplatie gedompeld. De grote vriend van God was steeds meer in zichzelf verzonken Zijn hartenwens om innerlijke vrede en eenwording met Allah te bereiken, eeuwige stilte en rust, vond hij voornamelijk of misschien alleen maar in zijn eigen hart. De aanvankelijk kleine groep van mensen met waardering voor zijn werk begon pas in het laatste tien jaar van zijn leven te groeien. Men begon zijn boodschap te begrijpen en te waarderen. Wanneer we afgaan op de teksten die nu over hem worden geschreven lijkt het alsof hij zijn leven als een gerespecteerd en op handen gedragen geleerde en mysticus heeft doorgebracht. Eerder lijkt het eerste deel van zijn mystieke dichterschap op de moeilijke levensperiode van een miskend kunstenaar, of beter: op de eerste levensperiode van de profeet Mohammed (s.a.).
Op een dag zei zijn vrouw tegen hem dat hij om te kunnen doen wat hij wilde, namelijk de wereld vullen met spirituele waarheid en wijsheid, hij op z’n minst een leven van drie- vierhonderd jaar had moeten krijgen van Allah. Hierop zei Mevlana tegen zijn vrouw: “Waarom, waarom? Ik ben toch geen Firawn, of Namrud! Wat zou ik zo’n lange periode op deze aardse aarde moeten zoeken? Hoe zou ik op deze tijdelijke wereld ooit innerlijke vrede kunnen vinden. Ik ben op deze wereld gevangen gezet om een paar andere gevangenen te bevrijden. Binnenkort keer ik hopelijk terug naar de Profeet, de geliefde vriend van Allah!”
In zijn diwân schrijft hij:
Opdat mensen er profijt van hebben
Ben ik in de gevangenis van deze wereld gebleven.
Want wat is een gevangenis en wie ben ik?
Wiens bezit heb ik gestolen dat ik in de gevangenis ben gegooid?
De eerste twee weken van december kreeg Mevlana steeds sterker het gevoel dat zijn leven ten einde loopt, van tijd tot tijd leest hij droevige, melancholieke gedichten over sterven voor, die de mensen om hem heen laten huilen. Een paar voorbeelden:
‘O vogel die uit deze benauwde kooi wegvliegt
Alles wat je kon beleven heb je meegemaakt
Je bent boven de hemelen uitgestegen!
Hierna ga je een volkomen nieuwe frisse levendigheid,
en energie beleven!
Tot wanneer laat je voor mij deze aardse vagebonden animatie,
dit chaotische liefdeleven zonder Geliefde nog voortduren?
Dit leven op het aardoppervlak betekent uiteindelijk slechts doodgaan.
De angst aanjagende dood is in werkelijkheid leven
Wanneer je het tegenovergestelde denkt;
Wanneer je er niet van uitgaat dat doodgaan betekent
dat je in een andere wereld opnieuw wordt geboren
dat er niets van je overblijft en je als stof verdwijnt, is dat ongeloof.
Wanneer de Ware onze lichamen tot verval laat komen,
Jammer dan niet, klaag dan niet!
Weet één ding goed: in werkelijkheid ben jij
In de gevangenis van je lichaam opgesloten!
Wanneer de dood komt en het lichaam ineenstort,
Word je bevrijd! (Diwân-i Kabîr, 3172).
“O mijn ziel! Voorbij de aardse sluiers,
is een verborgen genot, een geheim gelukkig leven.
Achter de alles bedekkende sluier van domme glamour,
Bevinden zich honderden schone Yusufs.
Als deze lichamelijkheid, dit zichtbare lichaam, verdwijnt,
Blijft het ‘eigenlijk bestaande’; onze ziel, over..
O eeuwige ziel! O tijdelijk lichaam!
Indien je wilt begrijpen hoe je werkelijke toestand is,
Kijk dan elke nacht naar jezelf.
Wanneer je in slaapt valt, lijkt je lichaam gestorven,
Terwijl je ziel in de tuinen van het paradijs zijn vleugels uitslaat..
(Diwân-i Kabîr, 2573).
Wanneer van de Schepper van de gehele kosmos en al dat leeft,
Van die eigenaar van majesteit en schoonheid,
woorden komen die in hun zoetheid de ziel regelrecht aanspreken,
en er wordt gezegd: “O mijn dienaar, kom!”
zou het dan mogelijk zijn dat onze Ruh of geest
geen vleugels krijgt en naar Hem toevliegt?
Is het voor een vis, die van de heerlijke golven van de zee
wordt gescheiden en op het droge wordt geworpen
en de stem van de golven hoort.. ooit mogelijk,
dat hij niet meteen gaat spartelen .. net zo lang,
totdat hij in zijn vertrouwde moederland, de zee, terug is?
Is het dan niet onmogelijk dat elke Soefi
die zijn ziel van de ondergang wil redden,
in het licht van de zon der eeuwigheid,
niet zou rillen en spartelen om zijn ziel thuis te krijgen?
Wat een onrecht doen wij onszelf aan,
Als we een dergelijk subtiel, mooi, liefde opwekkend
en de ziel met zichzelf verzoenend;
op onvergelijkbare wijze bestaand Wezen,
niet vinden; niet leren kennen, en er niet van gaan houden..
O mijn zielsvogel! Je hebt jezelf bevrijd van lusten en passies,
je zelf gereinigd van fouten, je hebt jezelf uit je kooi bevrijd;
je vleugels van zin en betekenis uitgeslagen, vooruit!
Vlieg regelrecht terug naar je werkelijke vaderland ,
de plaats waar je vandaan komt! Vlieg, vlieg! (Diwân-i Kabîr 1353).
Zijn laatste dagen..
Mevlana’s vermoeide lichaam viel in de klauwen van zijn laatste ziekte.. De koorts verliet hem niet meer. Zijn grote vrienden en artsen Ekmeleddin en Gazanferî, bleven hem dag en nacht begeleiden. Maar de aard van de ziekte begrepen ze niet echt. Zijn gezegende lichaam leek te branden van de koorts
Naast hem stond een kom met koud water waarin hij zijn handen doopte en waarmee hij over zijn voorhoofd en gezicht streek. Terwijl hij op zijn ziekbed lag, vond een aardbeving plaats die zeven dagen en nachten voortduurde. Van veel huizen en tuinen stortten de muren in. Konya was in grote onrust en allerlei paniekberichten gingen rond.. De zevende dag van de aardbeving kwamen de mensen in geestesnood, in angst en vreze bij Mevlana om hem te vragen een du’â, een smeekbede te verrichten. Terwijl hijzelf doodziek was verwachtten de mensen dat hij een ramp zal tegenhouden.. Mevlana glimlachte en zei: “Wees niet bevreesd, die zielige aarde heeft honger, en wil een lekker vet hapje. Dat moeten we haar maar gunnen.” Hij bedoelde dat hij zelf al snel in de aarde zou verdwijnen..
Na zijn du’â begon hij de mensen die zich rond zijn ziekbed hadden verzameld als het ware zijn laatste wil te dicteren: “Wat ik u adviseer is het volgende , weest u openlijk en in het verborgene bewust van Allah’s aanwezigheid in uw leven. Mijn recept is weinig eten, niet teveel slapen, niet teveel praten, uzelf weerhouden van zonden, regelmatig vasten en bidden, u altijd bewust zijn van passies en driften en uzelf weerhouden van wellustige daden; probeer alle tegenslagen en onderdrukking die u misschien van mensen zult ondervinden, met geduld te verdragen, kies uw gezelschap en laat de mensen die alleen maar achter genot en pleziertjes aanrennen, links liggen en zoek het gezelschap van de genereuze, eerlijke en oprechte mensen; praat met hen en laat u door hen inspireren. Want de beste der mensen is hij wiens goedheid andere mensen goed doet. De beste woorden zijn weinig en to the point – ter zake.
Volgens een van zijn biografen, Sipehsalar, heeft Mevlana op zijn ziekbed, tijdens de aardbevingen, nog deze gazels uitgesproken:
“O Allah! Samen met zoveel liefde en zoveel genade,
toont U nu weer zoveel gepassioneerde energie en geweld.
Maar wat er ook gebeurt:
ik heb mijzelf toch innerlijk volledig aan U gegeven?
Om U te kunnen aanschouwen
bent U continu de flessen met onze zielen aan het breken.
Al dat breken en vergieten, komt toch alleen maar voort uit Uw woorden: “Je kunt Mij niet zien!?”[1]
Het huis van deze wereld staat te trillen op zijn grondvesten
Omdat we verhuizen, we gaan naar een andere wereld emigreren!
Honderdduizenden zieken huilen tranen met tuiten, uit liefde voor U.
U weet heel goed dat zij niet zonder U kunnen leven.
De wereld is als een nacht, terwijl U de zon bent.
Alle mensen zijn vorm, uiterlijk, lichamelijk, terwijl U de ziel bent.
De mensen vervallen tot begeren en winst maken,
Zij zwoegen en slaven, maar zijn onverschillig over hun zielenleven.
Maar wanneer de ziel van zijn plaats opspringt, als de dood komt,
Dan beginnen de jammerklachten en de klaagliederen.
Wanneer de ziel vertrekt, en er een verduistering van de levenszon optreedt,
Gaat het niet langer om inkomen of feestvieren.
Wanneer de mens midden in het leven staat en gezond is,
Komt het niet in hem op om aan zijn ziel te denken..
Maar wanneer de ziel er vandoor gaat, helaas, helaas,
Wat er dan allemaal mogelijk is, zoveel! Zoveel!
O welsprekende mooie jongen, vreugde van het parlement;
O levendige marktkoopman, die de markt tot leven brengt!
O zoetste persoon van het huis, snoepje van de winkel!
Zwijg! Want uw woorden blijven in het midden liggen
en vormen een hinderlijke sluier voor de oceaan van diepe betekenissen.
16 december 1273 - het was een zaterdag – en Mevlana was een beetje opgeknapt. Hij sprak tot in de avond met zijn ziekenbezoek. Maar elk van zijn woorden klonk als een ‘Laatste Wil’. De avond viel en Konya werd toegedekt met de diepe duisternis van de nacht. Bij Mevlana zaten nog zijn boezemvriend Husâmeddîn, zijn zoon Sultan Walad en de artsen. Sultan Walad was die dagen, van verdriet en slapeloosheid enorm vermagerd. Die nacht was hij er erg aan toe. Zo tegen de dageraad, toen het eerste licht kwam, keek Mevlana naar de vochtige ogen van zijn zoon en zei zachtjes: “Bahâ’addîn, ik maak het goed, ga jij even slapen.” Sultan Walad kon dat niet verdragen, hij moest zijn tranen enorm bedwingen, maar stond op. Toen hij de kamer verliet, keek Mevlana hem met droevige ogen na en zei:
Ga en leg je hoofd op je kussen, laat mij alleen.
Hou op met jezelf in te houden, terwijl je nachtenlang
rondloopt en met je tranen je brand blust..
Wij hebben tijdens onze nachten in totale eenzaamheid
tot aan de volgende morgen -
op de golven van melancholie en verlangen -
onze worsteling volgehouden.
Kom, als je wilt, laat me vrij en vergeef me..
Of kom ons kwellen met de bitterheid van je hart vanwege ons afscheid.
Vlucht van mij, opdat je niet net als ik in diepe zielensmart verzeild raakt.
Verlaat de weg van de smart en kies de weg van de bevrijding!
Wij zitten in de melancholieke hoek en vergieten tranen,
wij lijden en jammeren; als je wilt, kom,
dan kan je op honderd plaatsen
een watermolen laten draaien op onze tranen.
Indien er op de weg van de waarheid een monster zit,
Zul je merken dat zich daar ook liefde als smaragd bevindt.
Verwijder het monster door middel van het smaragdgroene licht van de liefde….
dit is voldoende, vraag niet verder, ik ben mezelf niet.
De les van zijn heengaan is duidelijk. Terwijl het voor hemzelf Vuslat betekende – samensmelting met de Geliefde - en hij dat ook liet zien, namelijk: hoe sterf je in de volledige overtuiging dat je dan, bij wijze van spreken in de armen van je Geliefde valt, toonde hij in zijn laatste dichtregels zijn grote vermogen tot empathie met hen die achterbleven.
Mevlana’s kat
Mevlana had een kat. Deze kwam vlak voor zijn overlijden bij hem zitten en miauwde. Mevlana glimlachte en zei: “Weten jullie wat die kat zei?” “Nee, dat weten we niet”, zeiden de aanwezigen.
“Die zei: “Een dezer dagen gaat u vredig naar uw echte vaderland. Wat moet ik daarna beginnen?”
De kat van Mevlana at en dronk niet meer na diens overlijden en bleef nog zeven dagen in leven. Mevlana’s dochter, Melike Hatun, heeft die trouwe kat in een kefen gewikkeld en hem huilend bij het graf van Mevlana begraven, als een teken van de relatie die hij met alle schepselen had, omdat hij een vriend van de Schepper was. Het lijkt er inderdaad op, dat de tot op heden voortdurende kracht van Mevlana’s poëtische woorden, voortkomt uit het feit dat voor hem alles was geladen met Gods aanwezigheid en Zijn glorie weerspiegelt. Volgens de woorden van een hadîth al-Qudsî, is dat ‘Zijn mantel’. Rumi begreep de zwijgende taal van al wat geschapen is en wist dat te interpreteren en vertalen.
Mevlana lag op zijn sterfbed. Zijn eerste ademhaling die hij jaren geleden begon, toen hij deze vergankelijke wereld in Balkh met zijn aanwezigheid eerde, zou hij voltooien met zijn laatste ademhaling in Konya.
Zijn ademhalingen die hem zoveel licht, verlichting, liefde en geloof hadden gebracht, stonden op het punt te eindigen. Hij was nog steeds helder van geest en rationeel en besteedde zijn laatste momenten aan het uitspreken van gevoelige en betekenisvolle dichtregels.
Voor mij is dit de tijd voor de vreugde van de ontmoeting!
Zeg niet: ‘Vaarwel’, als ik in mijn graf wordt gelegd –
Het is een sluier voor eeuwige genade!
En, alsof hij op zijn rol in de wereldliteratuur en op het mystieke toneel anticipeerde:
Als er graan uit mijn stof groeit, en dat wordt gebakken als brood,
zal de mystieke extase en vervoering toenemen.
Het deeg: in vervoering! En de bakker!
Zelfs de oven zal extatische psalmen zingen!
Wanneer u naar mijn tombe komt om mij te bezoeken
Kom dan niet zonder trommel naar mijn graf,
Want op Gods feest is geen plaats voor rouwenden…
Mevlana sloot zijn ogen op de avond van 17 december 1273 in Konya waar hij vierenveertig jaar had gewoond.
Zijn vrienden verrichten die nacht en ochtend hun laatste diensten aan hem. Toen zij op maandag zijn lichaam naar buiten droegen, stond vrijwel de gehele bevolking van Konya, jong en oud, klaar om deel te nemen aan de begrafenis. Omdat Mevlana zijn hele leven aan eenieder goed heeft willen doen, en voor eenieder het allerbeste wenste; van werken aan vrede hield en een tolerant verzoeningsgezind mens was, werd zijn stoet niet alleen door de moslims gevolgd, maar ook door huilende joden en christenen.
Mevlana heeft eeuwen geleden laten zien hoe hij met andersdenkenden en andersgelovigen omging. Zonder discriminatie en op gelijke voet. Omdat we allemaal alleen maar kunnen hopen op menselijk niveau te functioneren.
De directeur van het Centrum voor Mevlana-onderzoek van de Selcuk Universiteit zegt: ‘Op 17 december 1273 is Mevlana’s lichaam aan de aarde toevertrouwd, die zijn oorsprong is, en zijn ziel is naar de Ware gevlogen, die zijn oorsprong is. Die dag konden we tussen moslims, joden en christenen enige onenigheid waarnemen. De moslims zeiden: ‘Het is een imam van onze religie. Waar bemoeien jullie je mee?’ Daartegenover stelden de niet-moslims dat Mevlana Jezus en Mozes beter had uitgelegd en begrepen, dan hun eigen geestelijke leiders deden, en hebben zij ondanks tegenwerking aan de begrafenisplechtigheden deelgenomen. Hoe kunnen we anders verklaren dat Mevlana, die dus in zekere zin op multireligieuze en multiculturele wijze is begraven, door duizenden mensen met verschillende religieuze en culturele achtergronden nog steeds wordt bezocht? Zij gaan op reis terwijl zij daarbij geen enkele dwang ondergaan. Naar wat voor wereld verlangen zij als zij zich vanuit alle windrichtingen naar Konya haasten?[2]
Mevlana verliet deze wereld en nogmaals, omdat het zo bijzonder is in een land met vrijwel alleen moslims en in de dertiende eeuw: iedereen in Konya – christenen, joden, en moslims – nam deel aan zijn begrafenis. Zijn zoon dichtte hierover:
De mensen van de stad, jong en oud,
Slaakten zuchten, huilden en klaagden luid,
Dorpeling, naast Turken en Grieken,
Verscheurden uit verdriet voor deze grote man hun tunieken.
'Hij was onze Jezus!’ spraken de christenen in jammerklacht.
‘Hij was onze Mozes!’ huilden de joden in de nacht…
De hoofdweg kon de mensen niet bevatten, want het volk wilde allemaal eventjes de kist aanraken en kwam van alle zijwegen opzetten. Iedereen omzwermde de begrafenisstoet. Die mensenmassa werd in bedwang gehouden door extra ordetroepen van de politie, die met stokken en sabel probeerde een beetje orde in de chaos te krijgen. Het was zo druk dat de kist, die die ochtend het huis had verlaten, pas tegen de avond op de gebedsruimte van de begraafplaats aankwam. De kist werd op de zogenoemde musalla-steen gezet en de Me’mur Muarrif – de ceremoniemeester - zei met luide stem: “O Koning der Sjeiks”, tegen Sadreddîn Konevî, “U wordt verzocht het gebed voor de overledene te verrichten, zo heeft Mevlana het in zijn laatste wil beschikt”. Hierop kon Tabib Ekmeleddîn zich niet beheersen en schreeuwde: “Koning der Sjeiks kan alleen maar tegen Mevlana worden gezegd!”
De hooggeleerde heer Sadreddîn Konevî[3] kwam vanuit de massa naar voren om voor te gaan in het gebed voor de overledene. Maar vanaf het moment dat hij de openingstakbier had uitgesproken, werd hij overvallen door emoties en opwinding en begon luid te snikken, verloor vervolgens het bewustzijn, zakte langzaam in elkaar en bleef op de grond liggen. Vervolgens kwam Kadi Sirâdjuddîn naar voren en deze heeft uiteindelijk het gebed voor de overledene geleid.
Sjeik Sadreddîn vertelde later wat er met hem was gebeurd: “Toen ik om voor te gaan in gebed naar voren kwam en midden voor de kist stond, zag ik dat engelen dichte rijen hadden gevormd en voor de kist stonden. Vanwege die ontzagwekkende aanblik werd ik overmand door emoties en verloor mijn tegenwoordigheid van geest..”
De zon stond op het punt om onder te gaan. De stad Konya beleefde een indroevige avond. Degene die nog tijdens zijn leven in zijn Schepper was geabsorbeerd en opgegaan en de verborgen betekenis van de hadîth asj-sjarîf, ‘sterf voordat u sterft’ had nageleefd, Mevlana Djalâlu’d-Dîn Rûmî, had zich met zijn lichamelijke aanwezigheid van ons verwijderd, maar zijn spirituele aanwezigheid was in de harten van de mensen en zal daar altijd blijven! Die werkelijkheid kende hij natuurlijk zelf heel goed, daarom heeft hij gezegd: “Zoek ons graf niet op het aardoppervlak van deze wereld, maar zoek het in de harten van de gnostici of godkenners!”
Moge Allah ons allen tot ‘Arif billâh, of godkenners maken.
Laten we voor de ziel van Mevlana een Fatiha lezen.
[1] Dit is een verwijzing naar Mûsâ (a.s.) die in de Koran Allah smeekt om Hem te mogen zien. Mosjè, een van de meest wettische van alle profeten verlangt zowel in de Tora als in de Koran herhaaldelijk naar contact met het onzienlijke. In Sjemot (Exodus)33:18-20 staat: ‘Toen zei hij: “Laat me dan toch Uw goddelijke verschijning aanschouwen”. En Hij antwoordde: “Ik zal al Mijn goedheid aan je voorbij laten trekken en zal de naam ‘Eeuwige’ voor je uitroepen. (...) Voorts zei Hij: “Mijn voorkomen zal je niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven”.’ En in de Koran staat geschreven: “En toen Mozes op (de door Ons) vastgestelde tijd en plaats kwam en zijn Heer tot hem sprak, zei hij: ‘Mijn Heer, toon U aan mij, opdat ik u moge aanschouwen.’ Hij (Allah) antwoordde: ‘U zult mij stellig niet kunnen aanschouwen, maar kijk naar de berg en als deze op zijn plaats blijft, dan zult u Mij wel kunnen zien.’ En toen zijn Heer Zich (Zijn glorie) op de berg openbaarde, viel deze in stof uiteen; en Mozes viel bewusteloos neer. En toen hij weer tot zichzelf kwam, zei hij: heilig bent U, ik wend mij tot U en ik ben de eerste er gelovigen.’” (7:143).
[2] Opmerking uit de column ‘Artik Konya Kriterleri Konusulmali!’ van Veyis Güngör.
[3] Sadr’addîn Qunawî was als kind geadopteerd door Ibn ‘Arabî en zijn leerling en schoonzoon geworden. Zijn bijnaam Qunawî of Konyali, kreeg hij omdat hij een groot deel van zijn leven in Konya in het gezelschap van Mevlana Dlalâu’d-Dîn Rûmî heeft doorgebracht.Hier klikken om te bewerken.
Wat is sterven? Afscheid nemen van dit leven is niet voor iedereen hetzelfde.
Betekent het voor ons naar God verlangen?
Hopen met de Geliefde verenigd te worden of vrezen voor het ergste?
“U verwacht van Allah wat zij niet verwachten”, zegt de Koran (4:104).
Dus er zijn verschillende verwachtingspatronen.
De een ziet niet uit naar, hoopt niet op, een ontmoeting met Ons, zegt Allah in de Koran. (10:7).
De ander verwacht genade en barmhartigheid omdat ze ernaar hebben geleefd. (2:218).
Laat daarom degene die op de ontmoeting met zijn Schepper hoopt, goede werken verrichten en bij de aanbidding van zijn Heer niemand anders met Hem vereenzelvigen.” (18:110).
De wederkerigheid van verlangen die Rûmî duidelijk maakt,
werd ook al door de profeet van de Islam, Mohammed, duidelijk verkondigd:
“Wanneer de gelovige het goede nieuws te horen krijgt over de genade van Allah,
Zijn welbehagen en paradijs, verlangt hij Allah te ontmoeten, en ook Allah verlangt
ernaar hem/haar te ontmoeten…
Baina-chawfi wa radjâ
De dood is als een zee wier golven alle bewegingen van de zwemmer begeren en verslinden. O nafs! Ik spreek tot jou mijn ego, luister naar het advies van een bezorgde vriend. Niets of niemand zal een mens in het graf vergezellen behalve Taqwa – godbewustzijn en goede daden. Hij die Allah vreest, wordt door de hele schepping gevreesd. Hij die Allah niet vreest, vreest voor de hele schepping. Wees je Allah bewust en hoop op al het goede van Hem. Volg niet je zelfzucht, opdat je het niet zult berouwen. Verblijf tussen hoop en vrees en je zult je in de genade van Allah mogen verheugen. (Hasan ibn Hani ra).
Wij noemen hem ‘onze meester’ Mevlana. Zijn naam is Mohammed, zijn bijnaam of erenaam Djalâlu’d-Dîn. Wij herdenken dat er een eind kwam aan het leven van de koning der spirituele minnaars [Sultanu’l-‘Âsjiqîn), schepper van een wereld [Hudavendigâr]. Zijn goede, verlichte en gezegende leven had hij geleefd; de ademtochten die aan elk sterfelijk wezen zijn voorbehouden had hij bijna geademd. Was de Masnawî ook geëindigd? We weten het niet (zeker). We gaan ervanuit van wel.
Mevlana had mensen verloren zoals zijn geliefde vader, Bahâ’ud-în Walad met wie hij bewogen jaren van reizen en armoede had meegemaakt. Van stad naar stad van Damascus naar Halep, van Bagdad naar Mekka: leren en reizen waren voor hem één ervaring geweest. Steeds opnieuw maakte hij kennis met nieuwe leraren. Zijn leven, als kind en jongere, als student en geleerde en uiteindelijk als mystiek dichter en mursjid, was geen moment alledaags geweest. Het afscheid van zijn hoogleraarschap, zijn overgave aan een derwisj, Sjams at-Tabrizi, zijn nieuwe en voortdurende stroom literaire mystieke tekst, riepen enorm veel tegenstrijdige gevoelens en reacties op in zijn omgeving. Alles wat hij de laatste periode van zijn leven deed, vanaf zijn zevenendertigste levensjaar, werd door mensen met woede, afgunst, met zorg en mededogen, of met grote sympathie, interesse en liefde gevolgd. Het liet maar weinig mensen onberoerd.
De enorme creativiteit, het product van zijn voortdurende inspiratie, meer dan 25.000 strofen van de Masnawi en meer dan 40.000 strofen in de Divân Sjams-i Tabrizi, hadden in zekere zin hun tol geëist. Naast zijn enorme werkdiscipline hield hij zich bezig met extra gebeden, vasten, versobering van zijn levensstijl – in de Masnawi klaagt hij regelmatig over het feit dat wanneer hij een maaltijd tot zich neemt hij meteen zijn inspiratie kwijt is.
In de laatste jaren van zijn leven was hij voortdurend in gedachten, meditatie en contemplatie gedompeld. De grote vriend van God was steeds meer in zichzelf verzonken Zijn hartenwens om innerlijke vrede en eenwording met Allah te bereiken, eeuwige stilte en rust, vond hij voornamelijk of misschien alleen maar in zijn eigen hart. De aanvankelijk kleine groep van mensen met waardering voor zijn werk begon pas in het laatste tien jaar van zijn leven te groeien. Men begon zijn boodschap te begrijpen en te waarderen. Wanneer we afgaan op de teksten die nu over hem worden geschreven lijkt het alsof hij zijn leven als een gerespecteerd en op handen gedragen geleerde en mysticus heeft doorgebracht. Eerder lijkt het eerste deel van zijn mystieke dichterschap op de moeilijke levensperiode van een miskend kunstenaar, of beter: op de eerste levensperiode van de profeet Mohammed (s.a.).
Op een dag zei zijn vrouw tegen hem dat hij om te kunnen doen wat hij wilde, namelijk de wereld vullen met spirituele waarheid en wijsheid, hij op z’n minst een leven van drie- vierhonderd jaar had moeten krijgen van Allah. Hierop zei Mevlana tegen zijn vrouw: “Waarom, waarom? Ik ben toch geen Firawn, of Namrud! Wat zou ik zo’n lange periode op deze aardse aarde moeten zoeken? Hoe zou ik op deze tijdelijke wereld ooit innerlijke vrede kunnen vinden. Ik ben op deze wereld gevangen gezet om een paar andere gevangenen te bevrijden. Binnenkort keer ik hopelijk terug naar de Profeet, de geliefde vriend van Allah!”
In zijn diwân schrijft hij:
Opdat mensen er profijt van hebben
Ben ik in de gevangenis van deze wereld gebleven.
Want wat is een gevangenis en wie ben ik?
Wiens bezit heb ik gestolen dat ik in de gevangenis ben gegooid?
De eerste twee weken van december kreeg Mevlana steeds sterker het gevoel dat zijn leven ten einde loopt, van tijd tot tijd leest hij droevige, melancholieke gedichten over sterven voor, die de mensen om hem heen laten huilen. Een paar voorbeelden:
‘O vogel die uit deze benauwde kooi wegvliegt
Alles wat je kon beleven heb je meegemaakt
Je bent boven de hemelen uitgestegen!
Hierna ga je een volkomen nieuwe frisse levendigheid,
en energie beleven!
Tot wanneer laat je voor mij deze aardse vagebonden animatie,
dit chaotische liefdeleven zonder Geliefde nog voortduren?
Dit leven op het aardoppervlak betekent uiteindelijk slechts doodgaan.
De angst aanjagende dood is in werkelijkheid leven
Wanneer je het tegenovergestelde denkt;
Wanneer je er niet van uitgaat dat doodgaan betekent
dat je in een andere wereld opnieuw wordt geboren
dat er niets van je overblijft en je als stof verdwijnt, is dat ongeloof.
Wanneer de Ware onze lichamen tot verval laat komen,
Jammer dan niet, klaag dan niet!
Weet één ding goed: in werkelijkheid ben jij
In de gevangenis van je lichaam opgesloten!
Wanneer de dood komt en het lichaam ineenstort,
Word je bevrijd! (Diwân-i Kabîr, 3172).
“O mijn ziel! Voorbij de aardse sluiers,
is een verborgen genot, een geheim gelukkig leven.
Achter de alles bedekkende sluier van domme glamour,
Bevinden zich honderden schone Yusufs.
Als deze lichamelijkheid, dit zichtbare lichaam, verdwijnt,
Blijft het ‘eigenlijk bestaande’; onze ziel, over..
O eeuwige ziel! O tijdelijk lichaam!
Indien je wilt begrijpen hoe je werkelijke toestand is,
Kijk dan elke nacht naar jezelf.
Wanneer je in slaapt valt, lijkt je lichaam gestorven,
Terwijl je ziel in de tuinen van het paradijs zijn vleugels uitslaat..
(Diwân-i Kabîr, 2573).
Wanneer van de Schepper van de gehele kosmos en al dat leeft,
Van die eigenaar van majesteit en schoonheid,
woorden komen die in hun zoetheid de ziel regelrecht aanspreken,
en er wordt gezegd: “O mijn dienaar, kom!”
zou het dan mogelijk zijn dat onze Ruh of geest
geen vleugels krijgt en naar Hem toevliegt?
Is het voor een vis, die van de heerlijke golven van de zee
wordt gescheiden en op het droge wordt geworpen
en de stem van de golven hoort.. ooit mogelijk,
dat hij niet meteen gaat spartelen .. net zo lang,
totdat hij in zijn vertrouwde moederland, de zee, terug is?
Is het dan niet onmogelijk dat elke Soefi
die zijn ziel van de ondergang wil redden,
in het licht van de zon der eeuwigheid,
niet zou rillen en spartelen om zijn ziel thuis te krijgen?
Wat een onrecht doen wij onszelf aan,
Als we een dergelijk subtiel, mooi, liefde opwekkend
en de ziel met zichzelf verzoenend;
op onvergelijkbare wijze bestaand Wezen,
niet vinden; niet leren kennen, en er niet van gaan houden..
O mijn zielsvogel! Je hebt jezelf bevrijd van lusten en passies,
je zelf gereinigd van fouten, je hebt jezelf uit je kooi bevrijd;
je vleugels van zin en betekenis uitgeslagen, vooruit!
Vlieg regelrecht terug naar je werkelijke vaderland ,
de plaats waar je vandaan komt! Vlieg, vlieg! (Diwân-i Kabîr 1353).
Zijn laatste dagen..
Mevlana’s vermoeide lichaam viel in de klauwen van zijn laatste ziekte.. De koorts verliet hem niet meer. Zijn grote vrienden en artsen Ekmeleddin en Gazanferî, bleven hem dag en nacht begeleiden. Maar de aard van de ziekte begrepen ze niet echt. Zijn gezegende lichaam leek te branden van de koorts
Naast hem stond een kom met koud water waarin hij zijn handen doopte en waarmee hij over zijn voorhoofd en gezicht streek. Terwijl hij op zijn ziekbed lag, vond een aardbeving plaats die zeven dagen en nachten voortduurde. Van veel huizen en tuinen stortten de muren in. Konya was in grote onrust en allerlei paniekberichten gingen rond.. De zevende dag van de aardbeving kwamen de mensen in geestesnood, in angst en vreze bij Mevlana om hem te vragen een du’â, een smeekbede te verrichten. Terwijl hijzelf doodziek was verwachtten de mensen dat hij een ramp zal tegenhouden.. Mevlana glimlachte en zei: “Wees niet bevreesd, die zielige aarde heeft honger, en wil een lekker vet hapje. Dat moeten we haar maar gunnen.” Hij bedoelde dat hij zelf al snel in de aarde zou verdwijnen..
Na zijn du’â begon hij de mensen die zich rond zijn ziekbed hadden verzameld als het ware zijn laatste wil te dicteren: “Wat ik u adviseer is het volgende , weest u openlijk en in het verborgene bewust van Allah’s aanwezigheid in uw leven. Mijn recept is weinig eten, niet teveel slapen, niet teveel praten, uzelf weerhouden van zonden, regelmatig vasten en bidden, u altijd bewust zijn van passies en driften en uzelf weerhouden van wellustige daden; probeer alle tegenslagen en onderdrukking die u misschien van mensen zult ondervinden, met geduld te verdragen, kies uw gezelschap en laat de mensen die alleen maar achter genot en pleziertjes aanrennen, links liggen en zoek het gezelschap van de genereuze, eerlijke en oprechte mensen; praat met hen en laat u door hen inspireren. Want de beste der mensen is hij wiens goedheid andere mensen goed doet. De beste woorden zijn weinig en to the point – ter zake.
Volgens een van zijn biografen, Sipehsalar, heeft Mevlana op zijn ziekbed, tijdens de aardbevingen, nog deze gazels uitgesproken:
“O Allah! Samen met zoveel liefde en zoveel genade,
toont U nu weer zoveel gepassioneerde energie en geweld.
Maar wat er ook gebeurt:
ik heb mijzelf toch innerlijk volledig aan U gegeven?
Om U te kunnen aanschouwen
bent U continu de flessen met onze zielen aan het breken.
Al dat breken en vergieten, komt toch alleen maar voort uit Uw woorden: “Je kunt Mij niet zien!?”[1]
Het huis van deze wereld staat te trillen op zijn grondvesten
Omdat we verhuizen, we gaan naar een andere wereld emigreren!
Honderdduizenden zieken huilen tranen met tuiten, uit liefde voor U.
U weet heel goed dat zij niet zonder U kunnen leven.
De wereld is als een nacht, terwijl U de zon bent.
Alle mensen zijn vorm, uiterlijk, lichamelijk, terwijl U de ziel bent.
De mensen vervallen tot begeren en winst maken,
Zij zwoegen en slaven, maar zijn onverschillig over hun zielenleven.
Maar wanneer de ziel van zijn plaats opspringt, als de dood komt,
Dan beginnen de jammerklachten en de klaagliederen.
Wanneer de ziel vertrekt, en er een verduistering van de levenszon optreedt,
Gaat het niet langer om inkomen of feestvieren.
Wanneer de mens midden in het leven staat en gezond is,
Komt het niet in hem op om aan zijn ziel te denken..
Maar wanneer de ziel er vandoor gaat, helaas, helaas,
Wat er dan allemaal mogelijk is, zoveel! Zoveel!
O welsprekende mooie jongen, vreugde van het parlement;
O levendige marktkoopman, die de markt tot leven brengt!
O zoetste persoon van het huis, snoepje van de winkel!
Zwijg! Want uw woorden blijven in het midden liggen
en vormen een hinderlijke sluier voor de oceaan van diepe betekenissen.
16 december 1273 - het was een zaterdag – en Mevlana was een beetje opgeknapt. Hij sprak tot in de avond met zijn ziekenbezoek. Maar elk van zijn woorden klonk als een ‘Laatste Wil’. De avond viel en Konya werd toegedekt met de diepe duisternis van de nacht. Bij Mevlana zaten nog zijn boezemvriend Husâmeddîn, zijn zoon Sultan Walad en de artsen. Sultan Walad was die dagen, van verdriet en slapeloosheid enorm vermagerd. Die nacht was hij er erg aan toe. Zo tegen de dageraad, toen het eerste licht kwam, keek Mevlana naar de vochtige ogen van zijn zoon en zei zachtjes: “Bahâ’addîn, ik maak het goed, ga jij even slapen.” Sultan Walad kon dat niet verdragen, hij moest zijn tranen enorm bedwingen, maar stond op. Toen hij de kamer verliet, keek Mevlana hem met droevige ogen na en zei:
Ga en leg je hoofd op je kussen, laat mij alleen.
Hou op met jezelf in te houden, terwijl je nachtenlang
rondloopt en met je tranen je brand blust..
Wij hebben tijdens onze nachten in totale eenzaamheid
tot aan de volgende morgen -
op de golven van melancholie en verlangen -
onze worsteling volgehouden.
Kom, als je wilt, laat me vrij en vergeef me..
Of kom ons kwellen met de bitterheid van je hart vanwege ons afscheid.
Vlucht van mij, opdat je niet net als ik in diepe zielensmart verzeild raakt.
Verlaat de weg van de smart en kies de weg van de bevrijding!
Wij zitten in de melancholieke hoek en vergieten tranen,
wij lijden en jammeren; als je wilt, kom,
dan kan je op honderd plaatsen
een watermolen laten draaien op onze tranen.
Indien er op de weg van de waarheid een monster zit,
Zul je merken dat zich daar ook liefde als smaragd bevindt.
Verwijder het monster door middel van het smaragdgroene licht van de liefde….
dit is voldoende, vraag niet verder, ik ben mezelf niet.
De les van zijn heengaan is duidelijk. Terwijl het voor hemzelf Vuslat betekende – samensmelting met de Geliefde - en hij dat ook liet zien, namelijk: hoe sterf je in de volledige overtuiging dat je dan, bij wijze van spreken in de armen van je Geliefde valt, toonde hij in zijn laatste dichtregels zijn grote vermogen tot empathie met hen die achterbleven.
Mevlana’s kat
Mevlana had een kat. Deze kwam vlak voor zijn overlijden bij hem zitten en miauwde. Mevlana glimlachte en zei: “Weten jullie wat die kat zei?” “Nee, dat weten we niet”, zeiden de aanwezigen.
“Die zei: “Een dezer dagen gaat u vredig naar uw echte vaderland. Wat moet ik daarna beginnen?”
De kat van Mevlana at en dronk niet meer na diens overlijden en bleef nog zeven dagen in leven. Mevlana’s dochter, Melike Hatun, heeft die trouwe kat in een kefen gewikkeld en hem huilend bij het graf van Mevlana begraven, als een teken van de relatie die hij met alle schepselen had, omdat hij een vriend van de Schepper was. Het lijkt er inderdaad op, dat de tot op heden voortdurende kracht van Mevlana’s poëtische woorden, voortkomt uit het feit dat voor hem alles was geladen met Gods aanwezigheid en Zijn glorie weerspiegelt. Volgens de woorden van een hadîth al-Qudsî, is dat ‘Zijn mantel’. Rumi begreep de zwijgende taal van al wat geschapen is en wist dat te interpreteren en vertalen.
Mevlana lag op zijn sterfbed. Zijn eerste ademhaling die hij jaren geleden begon, toen hij deze vergankelijke wereld in Balkh met zijn aanwezigheid eerde, zou hij voltooien met zijn laatste ademhaling in Konya.
Zijn ademhalingen die hem zoveel licht, verlichting, liefde en geloof hadden gebracht, stonden op het punt te eindigen. Hij was nog steeds helder van geest en rationeel en besteedde zijn laatste momenten aan het uitspreken van gevoelige en betekenisvolle dichtregels.
Voor mij is dit de tijd voor de vreugde van de ontmoeting!
Zeg niet: ‘Vaarwel’, als ik in mijn graf wordt gelegd –
Het is een sluier voor eeuwige genade!
En, alsof hij op zijn rol in de wereldliteratuur en op het mystieke toneel anticipeerde:
Als er graan uit mijn stof groeit, en dat wordt gebakken als brood,
zal de mystieke extase en vervoering toenemen.
Het deeg: in vervoering! En de bakker!
Zelfs de oven zal extatische psalmen zingen!
Wanneer u naar mijn tombe komt om mij te bezoeken
Kom dan niet zonder trommel naar mijn graf,
Want op Gods feest is geen plaats voor rouwenden…
Mevlana sloot zijn ogen op de avond van 17 december 1273 in Konya waar hij vierenveertig jaar had gewoond.
Zijn vrienden verrichten die nacht en ochtend hun laatste diensten aan hem. Toen zij op maandag zijn lichaam naar buiten droegen, stond vrijwel de gehele bevolking van Konya, jong en oud, klaar om deel te nemen aan de begrafenis. Omdat Mevlana zijn hele leven aan eenieder goed heeft willen doen, en voor eenieder het allerbeste wenste; van werken aan vrede hield en een tolerant verzoeningsgezind mens was, werd zijn stoet niet alleen door de moslims gevolgd, maar ook door huilende joden en christenen.
Mevlana heeft eeuwen geleden laten zien hoe hij met andersdenkenden en andersgelovigen omging. Zonder discriminatie en op gelijke voet. Omdat we allemaal alleen maar kunnen hopen op menselijk niveau te functioneren.
De directeur van het Centrum voor Mevlana-onderzoek van de Selcuk Universiteit zegt: ‘Op 17 december 1273 is Mevlana’s lichaam aan de aarde toevertrouwd, die zijn oorsprong is, en zijn ziel is naar de Ware gevlogen, die zijn oorsprong is. Die dag konden we tussen moslims, joden en christenen enige onenigheid waarnemen. De moslims zeiden: ‘Het is een imam van onze religie. Waar bemoeien jullie je mee?’ Daartegenover stelden de niet-moslims dat Mevlana Jezus en Mozes beter had uitgelegd en begrepen, dan hun eigen geestelijke leiders deden, en hebben zij ondanks tegenwerking aan de begrafenisplechtigheden deelgenomen. Hoe kunnen we anders verklaren dat Mevlana, die dus in zekere zin op multireligieuze en multiculturele wijze is begraven, door duizenden mensen met verschillende religieuze en culturele achtergronden nog steeds wordt bezocht? Zij gaan op reis terwijl zij daarbij geen enkele dwang ondergaan. Naar wat voor wereld verlangen zij als zij zich vanuit alle windrichtingen naar Konya haasten?[2]
Mevlana verliet deze wereld en nogmaals, omdat het zo bijzonder is in een land met vrijwel alleen moslims en in de dertiende eeuw: iedereen in Konya – christenen, joden, en moslims – nam deel aan zijn begrafenis. Zijn zoon dichtte hierover:
De mensen van de stad, jong en oud,
Slaakten zuchten, huilden en klaagden luid,
Dorpeling, naast Turken en Grieken,
Verscheurden uit verdriet voor deze grote man hun tunieken.
'Hij was onze Jezus!’ spraken de christenen in jammerklacht.
‘Hij was onze Mozes!’ huilden de joden in de nacht…
De hoofdweg kon de mensen niet bevatten, want het volk wilde allemaal eventjes de kist aanraken en kwam van alle zijwegen opzetten. Iedereen omzwermde de begrafenisstoet. Die mensenmassa werd in bedwang gehouden door extra ordetroepen van de politie, die met stokken en sabel probeerde een beetje orde in de chaos te krijgen. Het was zo druk dat de kist, die die ochtend het huis had verlaten, pas tegen de avond op de gebedsruimte van de begraafplaats aankwam. De kist werd op de zogenoemde musalla-steen gezet en de Me’mur Muarrif – de ceremoniemeester - zei met luide stem: “O Koning der Sjeiks”, tegen Sadreddîn Konevî, “U wordt verzocht het gebed voor de overledene te verrichten, zo heeft Mevlana het in zijn laatste wil beschikt”. Hierop kon Tabib Ekmeleddîn zich niet beheersen en schreeuwde: “Koning der Sjeiks kan alleen maar tegen Mevlana worden gezegd!”
De hooggeleerde heer Sadreddîn Konevî[3] kwam vanuit de massa naar voren om voor te gaan in het gebed voor de overledene. Maar vanaf het moment dat hij de openingstakbier had uitgesproken, werd hij overvallen door emoties en opwinding en begon luid te snikken, verloor vervolgens het bewustzijn, zakte langzaam in elkaar en bleef op de grond liggen. Vervolgens kwam Kadi Sirâdjuddîn naar voren en deze heeft uiteindelijk het gebed voor de overledene geleid.
Sjeik Sadreddîn vertelde later wat er met hem was gebeurd: “Toen ik om voor te gaan in gebed naar voren kwam en midden voor de kist stond, zag ik dat engelen dichte rijen hadden gevormd en voor de kist stonden. Vanwege die ontzagwekkende aanblik werd ik overmand door emoties en verloor mijn tegenwoordigheid van geest..”
De zon stond op het punt om onder te gaan. De stad Konya beleefde een indroevige avond. Degene die nog tijdens zijn leven in zijn Schepper was geabsorbeerd en opgegaan en de verborgen betekenis van de hadîth asj-sjarîf, ‘sterf voordat u sterft’ had nageleefd, Mevlana Djalâlu’d-Dîn Rûmî, had zich met zijn lichamelijke aanwezigheid van ons verwijderd, maar zijn spirituele aanwezigheid was in de harten van de mensen en zal daar altijd blijven! Die werkelijkheid kende hij natuurlijk zelf heel goed, daarom heeft hij gezegd: “Zoek ons graf niet op het aardoppervlak van deze wereld, maar zoek het in de harten van de gnostici of godkenners!”
Moge Allah ons allen tot ‘Arif billâh, of godkenners maken.
Laten we voor de ziel van Mevlana een Fatiha lezen.
[1] Dit is een verwijzing naar Mûsâ (a.s.) die in de Koran Allah smeekt om Hem te mogen zien. Mosjè, een van de meest wettische van alle profeten verlangt zowel in de Tora als in de Koran herhaaldelijk naar contact met het onzienlijke. In Sjemot (Exodus)33:18-20 staat: ‘Toen zei hij: “Laat me dan toch Uw goddelijke verschijning aanschouwen”. En Hij antwoordde: “Ik zal al Mijn goedheid aan je voorbij laten trekken en zal de naam ‘Eeuwige’ voor je uitroepen. (...) Voorts zei Hij: “Mijn voorkomen zal je niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven”.’ En in de Koran staat geschreven: “En toen Mozes op (de door Ons) vastgestelde tijd en plaats kwam en zijn Heer tot hem sprak, zei hij: ‘Mijn Heer, toon U aan mij, opdat ik u moge aanschouwen.’ Hij (Allah) antwoordde: ‘U zult mij stellig niet kunnen aanschouwen, maar kijk naar de berg en als deze op zijn plaats blijft, dan zult u Mij wel kunnen zien.’ En toen zijn Heer Zich (Zijn glorie) op de berg openbaarde, viel deze in stof uiteen; en Mozes viel bewusteloos neer. En toen hij weer tot zichzelf kwam, zei hij: heilig bent U, ik wend mij tot U en ik ben de eerste er gelovigen.’” (7:143).
[2] Opmerking uit de column ‘Artik Konya Kriterleri Konusulmali!’ van Veyis Güngör.
[3] Sadr’addîn Qunawî was als kind geadopteerd door Ibn ‘Arabî en zijn leerling en schoonzoon geworden. Zijn bijnaam Qunawî of Konyali, kreeg hij omdat hij een groot deel van zijn leven in Konya in het gezelschap van Mevlana Dlalâu’d-Dîn Rûmî heeft doorgebracht.Hier klikken om te bewerken.
Het Lied van het Riet
Het fysieke ontstaan van de Masnawî doet denken aan het openbaringsproces van de Koran.
De profeet ontvangt inspiratie, in zijn geval wahyu, die alleen profeten ontvangen,
en zijn scribenten of secretarissen schrijven de openbaring op.
Rumi ontvangt inspiratie, in zijn geval ilhâm, een vorm van inspiratie die elk mens kan krijgen,
in het bijzonder heiligen, maar ook bijvoorbeeld uitvinders en kunstenaars.
Op de eerste 18 coupletten na, heeft Husâmu’d-Dîn de tekst van de Masnawî uit de mond van
Rumi opgetekend. Rumi’s biografen vertellen zelfs dat het Husâmu’d-Dîn was die tegen Rumi
zei dat zijn studenten de didactische dichtkunst van Sanâ’i en Attâr veel lazen, omdat het zo
toegankelijk was en makkelijk uit het hoofd te leren. Hij suggereerde dat Rumi ook een dergelijk
werk moest gaan schrijven. Rumi haalde toen een stukje papier uit zijn tulband waarop de eerste
achttien verzen van de Masnawî stonden.

Foto: Hapé Smeele
Bisjnew…
Luister naar de fluisteringen van het riet,
luister hoe het weeklaagt
over de scheiding..
Het heeft natuurlijk betekenis dat Rumi zijn meesterwerk met Bisjnew of
‘luister’ laat beginnen. Hebben we niet twee oren en één mond? Over het algemeen zou je het tegenovergestelde denken. Door te zeggen: "Luister!" heeft Rumi al veel gezegd. In feite zegt hij: voorwaarde voor mystieke beleving is niet spreken maar luisteren. Kijk naar zowel mijn fundamentalistische als mijn ascetische vrienden: voordat ze leerling zijn geworden zijn ze al geestelijk leider. Gisteren zaten ze op school vandaag zijn ze leraar.
Zegt Allah niet tegen Musa: ‘Ik heb u uitverkoren.
Luister dus naar wat er wordt geopenbaard.’ (20:13).
Kenmerk van de geestelijke leiding in het woord is, dat het hart erdoor wordt beïnvloed. Daarom staat er:
‘En wanneer de Koran wordt gereciteerd, luister er dan naar en wees stil, opdat u barmhartigheid moge ervaren.’ (7:204). Luisteren of niet is ook een politieke keuze, want in de Koran zegt de profeet Nûh:
‘En telkens wanneer ik hen uitnodigde opdat U hen zou vergeven, stopten zij hun vingers in hun oren, bedekten zich met hun kleren, en omdat ze wilden volharden in hun ongeloof gedroegen zij zich laatdunkend.’ (71: 7).
Losgesneden van mijn bed van riet
roert mijn treurzang man en vrouw als een wijding...
Hier gebruikt Rumi een van de sterkste beelden in de wereldliteratuur. Het riet wordt losgesneden van zijn rietbed, zoals de mens wordt losgesneden van zijn navelstreng, van zijn oorsprong. Zoals de ziel voor het eerst los van haar Schepper op aarde in een individueel mens ronddoolt en terugverlangt naar haar oorsprong. Wat zegt de rietfluit niet allemaal over dat zielsverlangen? Van buiten geel gekleurd, van binnen leeg, het hoofd eraf gesneden.
Wanneer de fluitist zijn adem niet in het riet blaast, is de fluit doofstom.
Slechts één lied: ‘God, o, God!’ kent het riet. Wanneer het geluid echt uit de ziel voortkomt, bereikt het ook de ziel.
Zoekend naar begrip, een luisterend hart voor mijn verlangen,
óók door de pijn van afscheid en verlatenheid gewond.
Wanneer we teruggeworpen op onszelf, diep verdriet meemaken, zoeken we naar iemand om dat mee te delen.
Iemand die weet wat verdriet is. Iemand met wie we zielsverwantschap voelen. Die het landschap van verlatenheid en verlorenheid kent tot in haar meest depressieve hoeken en gaten.
We kunnen onze honger niet delen met iemand die altijd maar verzadigd is, onze dorst kunnen we niet duidelijk maken aan iemand die geen droogte kent. Saadi dichtte:
Vraag over bronnen in de woestijn, aan verdwaalden met hun karavaan.
Jij aan de oever van de Eufraat, hoe kun jij de waarde van water verstaan?
Rûmî gaat verder:
Ieder mens, door de afstand tot zijn oorsprong bevangen,
verlangt terug naar de tijd die hem daarmee verbond.
Het is natuurlijk om terug te verlangen naar je geboortegrond en de tijd van je jeugd. Maar er is ook een geestelijke verrijking in dat verlangen. Daarom heeft de profeet Mohammed gezegd: ‘De islam is (als een) vreemd (element) begonnen en zal net zo vreemd eindigen. En hoe gelukkig zijn die vreemdelingen!’ In tijd en ruimte zullen mensen altijd vreemdelingen blijven. Een vreemde zijn in deze wereld kan je leiden tot de Ene die je lief heeft.
Ik zong mijn lied van verlangen en klagen,
voor alle rangen en standen, de slechten en de goeden.
In een gazel zegt Rumi:
Het moet wel voor een goed werk zijn
dat ik in deze wereld zit als in een gevangenis,
Want waarom zou ik moeten ‘zitten’.
Wiens bezit heb ik gestolen?
Hij verduidelijkt hiermee dat de rietfluit voor goeden en voor slechten zingt. Onze doelgroep bestaat toch uit ‘de slechten’ als wij ‘de goeden’ zijn? Maar het betekent ook dat wij nooit weten wie de goeden en wie de slechten zijn.
Het zijn lang niet altijd degenen waarvan wij dat verwachtten die het begrijpen.
Yunus Emre zegt hierover:
‘De A hebben we als OE gelezen en daarna hebben we gemaakt dat we wegkwamen.
De schepselen zien we door de vingers vanwege de Schepper.’
Bewust of onbewust stelden zij in mijn gezelschap behagen,
allen vonden in mij terug wat zij al in zichzelf bevroedden.
Ook in deze twee verzen bevinden zich lagen van betekenis. De een zal naar de rietfluit luisteren en zal het kattengejank noemen. De ander zal luisteren naar de muzikale prestaties van de fluitist.
Een derde luistert naar de diepe gevoelens die worden vertolkt. En een volgende wordt vanaf het eerste moment overweldigd door emoties. Sommige mystici voelen een diep heimwee naar hun Schepper vanaf de eerste noot. Rumi vertelde dat hij in de klanken van de harp en de luit de woorden:
Anta hasbî, anta kâfî yâ Wadûd verstond. Betekenis:
‘Jij bent mij voldoende, jij bent toereikend, o Liefdevolle!’
Maar er wordt met, ‘wat zij al in zichzelf bevroedden’ meer gezegd. Eigenlijk heeft iedereen al in zich wat ervoor nodig is om de innerlijke betekenis van woorden en klanken te absorberen en te begrijpen.
Mijn geheim bevindt zich niet ver van mijn tranenklacht,
geest en lichaam kunnen zich niet voor elkaar verbergen.
De essentie van de klagende toon van de rietfluit bevindt zich dichtbij wat ermee wordt ‘gezegd’ en valt er misschien zelfs mee samen. Wanneer boodschap en klank één worden, is de beleving optimaal.
Lichaamstaal wil zeggen dat we lichamelijk tot uitdrukking brengen wat ons innerlijk bezig houdt.
Elke kom bevat de hoeveelheid van zijn volume. Maar is het de fluitist die de kwaliteit bepaalt.
Of is de fluitist pas goed wanneer hij slechts het medium is dat een goddelijke ademtocht door zich heen laat blazen? Zoals over de profeet Mohammed in de Koran wordt gezegd: ‘en hij spreekt niet naar eigen begeerte.’ (53:3).
Welk oog heeft het licht om dat te zien,
welk oor om dat te horen de kracht?
De geest te zien, kunnen wij van niemand vergen.
Daarom zegt de Koran: ‘En zij vragen u over de geest.
Zeg: ‘De geest is er volgens het gebod van mijn Schepper.
En er is u slechts weinig kennis over gegeven.’ (17:85).
Met het blote oog ‘de geest’ zien is niet mogelijk. Maar wanneer we met het oog van gelovige kijken, dan kijken we met het oog van de waarheid en daarmee zou je de geest kunnen zien. De profeet Mohammed heeft gezegd:
‘Wees je bewust van de blik van de gelovige,
want die kijkt met licht van Allah, de Verhevene.’
Geen wind maar vuur is het geluid van het riet.
Eenieder die dat vuur niet heeft zal horen: verdwijn!
Liefde is een vuur dat niets van de minnaar overlaat. Echt verlangen is geen alledaagse emotie.
De geliefde kent de stem van de minnaar. Om die stem te kunnen begrijpen in de rietfluit, moet de luisteraar minstens een vonk van die liefde en dat verlangen bezitten om te kunnen ervaren wat er wordt bedoeld met vuur dat nodig is om te mogen blijven.
Het is het vuur van de liefde in het riet,
het is de hartstocht van de liefde in de wijn.
We willen tot de kern, tot de essentie doordringen. Zowel het vuur in het riet als de gisting van de druif zijn vruchten van Allah’s liefde. De geest van de wijn, de vluchtige stof die bepaalt wat wijn tot wijn maakt, willen we kennen en ervaren. Het grote waarom willen we beantwoord hebben.
Onder de mystici doet al eeuwen een tekst de ronde waarin Allah zegt:
‘Ik was een geheime schat en Ik hield ervan te worden gekend
en Ik schiep de schepping om te worden gekend.’
De rietfluit blijft trouw aan eenieder
die van zijn intiemste vriend moest scheiden.
Zijn verheven sluiers verscheuren de sluiers tot eenwording.
De klank van de rietfluit breekt vanwege haar authenticiteit door muren en overschrijdt grenzen om weer samen te mogen smelten met de Geliefde.
Iedere kenner weet dat muziek voeding voor de geest is. De geest verruimt zich vanwege de hooggestemde klanken van de rietfluit, waarin voor de spirituele luisteraar de stem van Allah doorklinkt. Daar schieten woorden sowieso tekort. Al-hâl lâ yu’rifu bi’l-qâl, de geestestoestand kan niet worden uitgelegd in woorden.
Wie heeft zoiets als de rietfluit gehoord?
Zowel verslavend als ontwennend,
zowel vertrouwd als hopeloos verlangend.
De aanleg van de luisteraars is beslissend voor de invloed van de rietfluit.
Voor de een zal het geluid ontnuchterend werken, voor de ander roesverwekkend.
Voor de een vergif, voor de ander een geneesmiddel. Tegengif verdrijft het gif van
de onverschilligheid uit sommige harten en brengt de harten van zombies tot leven.
Het riet spreekt van de weg van bloed en traan,
vertelt van liefdeswaanzin als die van Madjnoen.
De weg van bloed en traan is het offer dat we moeten brengen, de investering die we moeten doen om geestelijke ontwikkeling te mogen ervaren. De spreekwoordelijke liefde van Madjnoen voor Leila, voor wie hij zich in een schapenvacht hulde, om alleen maar met een kudde voor haar huis langs te kunnen lopen, zou ons moeten laten zeggen:
Snij mij als een rietfluit mijn hoofd af,
hol mij van binnen uit en maak gaten in mijn hart,
Ik wil met jou een verbond aangaan
en me volledig in jouw dienst stellen,
Zelfs al ben ik geen rietfluit…
Wat de tong spreekt, wordt slechts door het oor verstaan.
De zin van dit alles wordt slechts toevertrouwd
aan wie de zintuigen is voorbij gegaan.
De mystici onderscheiden twee soorten intelligentie: Aql al-maâsj, verstand van de wereld, en Aql al-maâd, verstand van de geestelijke wereld. Er bestaat een behoorlijke begripskloof tussen die twee soorten intelligentie. De eigenaars maken daarbij gebruik van verschillende taalgroepen. Ook wordt ermee bedoeld dat je de ‘taal voorbij’ kunt zijn.
Onze van melancholie vervulde dagen gaan in leegte teloor,
ons leven gaat in gemis en brandend verlangen voorbij.
Deze stijl van spreken wordt Uslûb al-Hakîm genoemd. Dit betekent dat je de aangesprokene niet wilt kwetsen met kritiek, maar indirect wel iets over zijn of haar toestand zegt door in de wij-vorm te spreken. Zo deel je de behoefte aan geestelijke vooruitgang met de lezer of luisteraar. De Koran past dit toe in soera Yâsîn en laat Habibi Nadjar zeggen: ‘En welke reden heb ik, dat ik Hem Die mij schiep en tot wie u zult worden teruggebracht, niet zou aanbidden?
Moet ik soms andere goden nemen naast Hem? Indien de Barmhartige kwaad met mij zou voorhebben, zou hun bemiddeling mij niets baten, noch kunnen zij mij redden. Dan zou ik inderdaad in openlijke dwaling verkeren. Ik geloof in uw Heer; luistert daarom naar mij.’ Door zijn eigen optiek en die van de luisteraars te mengen, betrekt Habibi Nadjar hen bij zijn boodschap.
Laat het verleden los. Wat stelt het voor?
Wanneer U maar blijft bestaan, want geen is zo zuiver als U!
Wanneer we de rekening van ons leven opmaken, hebben we soms de neiging tot wanhoop te vervallen.
Rumi schenkt in deze verzen troost. Het is niet zo dat je te laat bent om je leven te veranderen, omdat je een nutteloos leven achter je hebt. Het is nooit te laat, want de profeet Mohammed heeft gezegd:
‘Al weet je dat je laatste ademtocht is aangebroken, plant met je dadelpit een dadelboom.’
Een vis is in het water in zijn element,
Maar zijn dorst wordt nooit gelest.
Wie niet vindt wat hij nodig heeft om te groeien,
vallen de dagen lang.
Soms wordt gezegd: gelukkig zijn is een talent.
Is het de schuld van de zon als mensen hem niet zien schijnen?
Het licht is klaar om te worden ontvangen, stel jij je hart maar open!
Imâm Bûsîrî schreef over de nachtreis van de profeet Mohammed, dat hij steeg:
‘Zo hoog als niemand eerder in den Hogen, steeg u, tot op een afstand van twee bogen.’
Hij kwam nader en nader tot God en werd als het ware één pees op twee bogen. (53:1-18).
Dit is een metafoor voor: er vond een volledige samensmelting plaats.
De profeet bereikte Sidratol -Muntahâ, waar zelfs Djabriel moest achterblijven!
Wanneer Djabriel verder gegaan zou zijn, was hij verbrand.
Het zoeken van goddelijke nabijheid heeft dus bijna geen grens,
maar er zijn verschillen in de mogelijkheden om God nabij te zijn.
Kunnen wij hen die onbezonnen zijn, met rijpheid boeien?
Het onuitspreekbare blijft onuitspreekbaar, ben ik bang.
En met u de vrede…
Luister naar de fluisteringen van het riet,
luister hoe het weeklaagt
over de scheiding..
Het heeft natuurlijk betekenis dat Rumi zijn meesterwerk met Bisjnew of
‘luister’ laat beginnen. Hebben we niet twee oren en één mond? Over het algemeen zou je het tegenovergestelde denken. Door te zeggen: "Luister!" heeft Rumi al veel gezegd. In feite zegt hij: voorwaarde voor mystieke beleving is niet spreken maar luisteren. Kijk naar zowel mijn fundamentalistische als mijn ascetische vrienden: voordat ze leerling zijn geworden zijn ze al geestelijk leider. Gisteren zaten ze op school vandaag zijn ze leraar.
Zegt Allah niet tegen Musa: ‘Ik heb u uitverkoren.
Luister dus naar wat er wordt geopenbaard.’ (20:13).
Kenmerk van de geestelijke leiding in het woord is, dat het hart erdoor wordt beïnvloed. Daarom staat er:
‘En wanneer de Koran wordt gereciteerd, luister er dan naar en wees stil, opdat u barmhartigheid moge ervaren.’ (7:204). Luisteren of niet is ook een politieke keuze, want in de Koran zegt de profeet Nûh:
‘En telkens wanneer ik hen uitnodigde opdat U hen zou vergeven, stopten zij hun vingers in hun oren, bedekten zich met hun kleren, en omdat ze wilden volharden in hun ongeloof gedroegen zij zich laatdunkend.’ (71: 7).
Losgesneden van mijn bed van riet
roert mijn treurzang man en vrouw als een wijding...
Hier gebruikt Rumi een van de sterkste beelden in de wereldliteratuur. Het riet wordt losgesneden van zijn rietbed, zoals de mens wordt losgesneden van zijn navelstreng, van zijn oorsprong. Zoals de ziel voor het eerst los van haar Schepper op aarde in een individueel mens ronddoolt en terugverlangt naar haar oorsprong. Wat zegt de rietfluit niet allemaal over dat zielsverlangen? Van buiten geel gekleurd, van binnen leeg, het hoofd eraf gesneden.
Wanneer de fluitist zijn adem niet in het riet blaast, is de fluit doofstom.
Slechts één lied: ‘God, o, God!’ kent het riet. Wanneer het geluid echt uit de ziel voortkomt, bereikt het ook de ziel.
Zoekend naar begrip, een luisterend hart voor mijn verlangen,
óók door de pijn van afscheid en verlatenheid gewond.
Wanneer we teruggeworpen op onszelf, diep verdriet meemaken, zoeken we naar iemand om dat mee te delen.
Iemand die weet wat verdriet is. Iemand met wie we zielsverwantschap voelen. Die het landschap van verlatenheid en verlorenheid kent tot in haar meest depressieve hoeken en gaten.
We kunnen onze honger niet delen met iemand die altijd maar verzadigd is, onze dorst kunnen we niet duidelijk maken aan iemand die geen droogte kent. Saadi dichtte:
Vraag over bronnen in de woestijn, aan verdwaalden met hun karavaan.
Jij aan de oever van de Eufraat, hoe kun jij de waarde van water verstaan?
Rûmî gaat verder:
Ieder mens, door de afstand tot zijn oorsprong bevangen,
verlangt terug naar de tijd die hem daarmee verbond.
Het is natuurlijk om terug te verlangen naar je geboortegrond en de tijd van je jeugd. Maar er is ook een geestelijke verrijking in dat verlangen. Daarom heeft de profeet Mohammed gezegd: ‘De islam is (als een) vreemd (element) begonnen en zal net zo vreemd eindigen. En hoe gelukkig zijn die vreemdelingen!’ In tijd en ruimte zullen mensen altijd vreemdelingen blijven. Een vreemde zijn in deze wereld kan je leiden tot de Ene die je lief heeft.
Ik zong mijn lied van verlangen en klagen,
voor alle rangen en standen, de slechten en de goeden.
In een gazel zegt Rumi:
Het moet wel voor een goed werk zijn
dat ik in deze wereld zit als in een gevangenis,
Want waarom zou ik moeten ‘zitten’.
Wiens bezit heb ik gestolen?
Hij verduidelijkt hiermee dat de rietfluit voor goeden en voor slechten zingt. Onze doelgroep bestaat toch uit ‘de slechten’ als wij ‘de goeden’ zijn? Maar het betekent ook dat wij nooit weten wie de goeden en wie de slechten zijn.
Het zijn lang niet altijd degenen waarvan wij dat verwachtten die het begrijpen.
Yunus Emre zegt hierover:
‘De A hebben we als OE gelezen en daarna hebben we gemaakt dat we wegkwamen.
De schepselen zien we door de vingers vanwege de Schepper.’
Bewust of onbewust stelden zij in mijn gezelschap behagen,
allen vonden in mij terug wat zij al in zichzelf bevroedden.
Ook in deze twee verzen bevinden zich lagen van betekenis. De een zal naar de rietfluit luisteren en zal het kattengejank noemen. De ander zal luisteren naar de muzikale prestaties van de fluitist.
Een derde luistert naar de diepe gevoelens die worden vertolkt. En een volgende wordt vanaf het eerste moment overweldigd door emoties. Sommige mystici voelen een diep heimwee naar hun Schepper vanaf de eerste noot. Rumi vertelde dat hij in de klanken van de harp en de luit de woorden:
Anta hasbî, anta kâfî yâ Wadûd verstond. Betekenis:
‘Jij bent mij voldoende, jij bent toereikend, o Liefdevolle!’
Maar er wordt met, ‘wat zij al in zichzelf bevroedden’ meer gezegd. Eigenlijk heeft iedereen al in zich wat ervoor nodig is om de innerlijke betekenis van woorden en klanken te absorberen en te begrijpen.
Mijn geheim bevindt zich niet ver van mijn tranenklacht,
geest en lichaam kunnen zich niet voor elkaar verbergen.
De essentie van de klagende toon van de rietfluit bevindt zich dichtbij wat ermee wordt ‘gezegd’ en valt er misschien zelfs mee samen. Wanneer boodschap en klank één worden, is de beleving optimaal.
Lichaamstaal wil zeggen dat we lichamelijk tot uitdrukking brengen wat ons innerlijk bezig houdt.
Elke kom bevat de hoeveelheid van zijn volume. Maar is het de fluitist die de kwaliteit bepaalt.
Of is de fluitist pas goed wanneer hij slechts het medium is dat een goddelijke ademtocht door zich heen laat blazen? Zoals over de profeet Mohammed in de Koran wordt gezegd: ‘en hij spreekt niet naar eigen begeerte.’ (53:3).
Welk oog heeft het licht om dat te zien,
welk oor om dat te horen de kracht?
De geest te zien, kunnen wij van niemand vergen.
Daarom zegt de Koran: ‘En zij vragen u over de geest.
Zeg: ‘De geest is er volgens het gebod van mijn Schepper.
En er is u slechts weinig kennis over gegeven.’ (17:85).
Met het blote oog ‘de geest’ zien is niet mogelijk. Maar wanneer we met het oog van gelovige kijken, dan kijken we met het oog van de waarheid en daarmee zou je de geest kunnen zien. De profeet Mohammed heeft gezegd:
‘Wees je bewust van de blik van de gelovige,
want die kijkt met licht van Allah, de Verhevene.’
Geen wind maar vuur is het geluid van het riet.
Eenieder die dat vuur niet heeft zal horen: verdwijn!
Liefde is een vuur dat niets van de minnaar overlaat. Echt verlangen is geen alledaagse emotie.
De geliefde kent de stem van de minnaar. Om die stem te kunnen begrijpen in de rietfluit, moet de luisteraar minstens een vonk van die liefde en dat verlangen bezitten om te kunnen ervaren wat er wordt bedoeld met vuur dat nodig is om te mogen blijven.
Het is het vuur van de liefde in het riet,
het is de hartstocht van de liefde in de wijn.
We willen tot de kern, tot de essentie doordringen. Zowel het vuur in het riet als de gisting van de druif zijn vruchten van Allah’s liefde. De geest van de wijn, de vluchtige stof die bepaalt wat wijn tot wijn maakt, willen we kennen en ervaren. Het grote waarom willen we beantwoord hebben.
Onder de mystici doet al eeuwen een tekst de ronde waarin Allah zegt:
‘Ik was een geheime schat en Ik hield ervan te worden gekend
en Ik schiep de schepping om te worden gekend.’
De rietfluit blijft trouw aan eenieder
die van zijn intiemste vriend moest scheiden.
Zijn verheven sluiers verscheuren de sluiers tot eenwording.
De klank van de rietfluit breekt vanwege haar authenticiteit door muren en overschrijdt grenzen om weer samen te mogen smelten met de Geliefde.
Iedere kenner weet dat muziek voeding voor de geest is. De geest verruimt zich vanwege de hooggestemde klanken van de rietfluit, waarin voor de spirituele luisteraar de stem van Allah doorklinkt. Daar schieten woorden sowieso tekort. Al-hâl lâ yu’rifu bi’l-qâl, de geestestoestand kan niet worden uitgelegd in woorden.
Wie heeft zoiets als de rietfluit gehoord?
Zowel verslavend als ontwennend,
zowel vertrouwd als hopeloos verlangend.
De aanleg van de luisteraars is beslissend voor de invloed van de rietfluit.
Voor de een zal het geluid ontnuchterend werken, voor de ander roesverwekkend.
Voor de een vergif, voor de ander een geneesmiddel. Tegengif verdrijft het gif van
de onverschilligheid uit sommige harten en brengt de harten van zombies tot leven.
Het riet spreekt van de weg van bloed en traan,
vertelt van liefdeswaanzin als die van Madjnoen.
De weg van bloed en traan is het offer dat we moeten brengen, de investering die we moeten doen om geestelijke ontwikkeling te mogen ervaren. De spreekwoordelijke liefde van Madjnoen voor Leila, voor wie hij zich in een schapenvacht hulde, om alleen maar met een kudde voor haar huis langs te kunnen lopen, zou ons moeten laten zeggen:
Snij mij als een rietfluit mijn hoofd af,
hol mij van binnen uit en maak gaten in mijn hart,
Ik wil met jou een verbond aangaan
en me volledig in jouw dienst stellen,
Zelfs al ben ik geen rietfluit…
Wat de tong spreekt, wordt slechts door het oor verstaan.
De zin van dit alles wordt slechts toevertrouwd
aan wie de zintuigen is voorbij gegaan.
De mystici onderscheiden twee soorten intelligentie: Aql al-maâsj, verstand van de wereld, en Aql al-maâd, verstand van de geestelijke wereld. Er bestaat een behoorlijke begripskloof tussen die twee soorten intelligentie. De eigenaars maken daarbij gebruik van verschillende taalgroepen. Ook wordt ermee bedoeld dat je de ‘taal voorbij’ kunt zijn.
Onze van melancholie vervulde dagen gaan in leegte teloor,
ons leven gaat in gemis en brandend verlangen voorbij.
Deze stijl van spreken wordt Uslûb al-Hakîm genoemd. Dit betekent dat je de aangesprokene niet wilt kwetsen met kritiek, maar indirect wel iets over zijn of haar toestand zegt door in de wij-vorm te spreken. Zo deel je de behoefte aan geestelijke vooruitgang met de lezer of luisteraar. De Koran past dit toe in soera Yâsîn en laat Habibi Nadjar zeggen: ‘En welke reden heb ik, dat ik Hem Die mij schiep en tot wie u zult worden teruggebracht, niet zou aanbidden?
Moet ik soms andere goden nemen naast Hem? Indien de Barmhartige kwaad met mij zou voorhebben, zou hun bemiddeling mij niets baten, noch kunnen zij mij redden. Dan zou ik inderdaad in openlijke dwaling verkeren. Ik geloof in uw Heer; luistert daarom naar mij.’ Door zijn eigen optiek en die van de luisteraars te mengen, betrekt Habibi Nadjar hen bij zijn boodschap.
Laat het verleden los. Wat stelt het voor?
Wanneer U maar blijft bestaan, want geen is zo zuiver als U!
Wanneer we de rekening van ons leven opmaken, hebben we soms de neiging tot wanhoop te vervallen.
Rumi schenkt in deze verzen troost. Het is niet zo dat je te laat bent om je leven te veranderen, omdat je een nutteloos leven achter je hebt. Het is nooit te laat, want de profeet Mohammed heeft gezegd:
‘Al weet je dat je laatste ademtocht is aangebroken, plant met je dadelpit een dadelboom.’
Een vis is in het water in zijn element,
Maar zijn dorst wordt nooit gelest.
Wie niet vindt wat hij nodig heeft om te groeien,
vallen de dagen lang.
Soms wordt gezegd: gelukkig zijn is een talent.
Is het de schuld van de zon als mensen hem niet zien schijnen?
Het licht is klaar om te worden ontvangen, stel jij je hart maar open!
Imâm Bûsîrî schreef over de nachtreis van de profeet Mohammed, dat hij steeg:
‘Zo hoog als niemand eerder in den Hogen, steeg u, tot op een afstand van twee bogen.’
Hij kwam nader en nader tot God en werd als het ware één pees op twee bogen. (53:1-18).
Dit is een metafoor voor: er vond een volledige samensmelting plaats.
De profeet bereikte Sidratol -Muntahâ, waar zelfs Djabriel moest achterblijven!
Wanneer Djabriel verder gegaan zou zijn, was hij verbrand.
Het zoeken van goddelijke nabijheid heeft dus bijna geen grens,
maar er zijn verschillen in de mogelijkheden om God nabij te zijn.
Kunnen wij hen die onbezonnen zijn, met rijpheid boeien?
Het onuitspreekbare blijft onuitspreekbaar, ben ik bang.
En met u de vrede…
Rumi lezen en dan leven!

Rumi vertelt in de Mathnawi, over de Griekse en de Chinese kunstenaars. Het speelt zich af in een tijd dat je de contraprestatie, zoals het vroeger heette, nog rechtstreeks uit handen van een koning ontving. Zij maakten hun opwachting aan het paleis. De koning wilde de kwaliteit van deze twee 'buitenlandse' groepen wel eens testen en hij stelde hen twee in elkaar overlopende zalen ter beschikking. Hij liet de ruimte scheiden door een zwaar gordijn. Beide groepen gingen aan het werk. De Chinese schilders lieten de meest uitzonderlijke grondstoffen en kleurstoffen aanrukken.
De Griekse schilders zeiden dat zij daar niet mee konden werken. Zij besloten de wand die zij tot hun beschikking hadden voor hun kunstwerk, zorgvuldig te reinigen. Zij waren dagen bezig met het polijsten van de muur. Op een bepaald moment was die zo rein als de hemel. Vele kleuren gaan samen in kleurloosheid, in het kristalheldere prisma komen alle kleuren samen. Licht doet zich aan ons voor als kleurloos, maar het ontsluiert alle kleuren. De Chinezen waren klaar met hun meesterwerk en sloegen op een trommel. De koning werd gehaald en werd overweldigd door de schoonheid van hun werk. Vervolgens begaf hij zich naar het vertrek van de Grieken. Het gordijn werd weggeschoven en het werk van de Chinese meesters weerspiegelde zich op de minutieus gereinigde muur van de Griekse kunstenaars. Alles wat de koning in het vertrek van de Chinezen had gezien leek hier nog schoner en subtieler. Het was van een letterlijk verblindende schoonheid. Rumi vergelijkt de Grieken met de mystici, de Soefi's. Zij hebben hun innerlijk gereinigd van hebzucht en begeerte, van gierigheid en haat. Daarom kan hij/zij in de spiegel van het hart de vormloze, oneindige vorm van de ongeziene God ontvangen.
De zuiverheid van de spiegel is ongetwijfeld de kwaliteit
van het hart, dat ontelbare beelden opvangt en bewaart
De geestelijk leidsman draagt in de spiegel van zijn hart
de vormloze oneindige vorm van de ongeziene Schepper.
Een vorm die door de hemelen niet kan worden bevat,
noch door de kosmos, door de sterrenatmosfeer of de aarde.
Omdat hemel, goddelijke troon en aardoppervlak begrensd
en beperkt zijn, is die oneindige ongeziene vorm van de
Schepper gevat in het hart[1].
Hier kan de ratio slechts zwijgen of raakt in verwarring;
is het hart met God of is het God zelf?
De weerspiegeling van elk en ieder beeld,
straalt in alle eeuwigheid vanuit het hart alleen,
zowel in veelvoud als enkelvoudig.
Voor alle eeuwigheid verschijnt ieder nieuw beeld in de
spiegel van het hart, zonder de geringste onvolkomenheid.
Zij die hun harten hebben gepolijst, zijn bevrijd van geur
en kleur, en kunnen elk moment dat zij wensen,
die Schoonheid aanschouwen.
Zij hebben uiterlijkheden en omhulsel van kennis verbroken,
zijn in de inhoud gedoken en verkregen mystieke intuïtie.
Het denken is tot zwijgen gebracht en er is verlichting
voor in de plaats gekomen;
zij hebben de halsslagader gevonden
die naar de oceaan van mystieke ervaring leidt.
Om de dood - waarvoor wij allemaal een bittere angst voelen-
glimlachen zij slechts – omdat ze dan Hem ontmoeten.
Niemand kan hun harten voor zich winnen en de geheimen
daarin begrijpen, de oesterschelp kun je beschadigen niet de parel.
Zij namen van de grammatica en de jurisprudentie verheugd afscheid,
maar bereikten vorderingen in mystieke zelfwegcijfering en soberheid.
Vanaf de tijd dat de acht paradijzen zijn gaan stralen, hebben de
spiegels van de harten der sûfi’s zich opengesteld voor dat licht.
Waaruit bestaan die honderden indrukken van de hemelse sterrensferen
en de grote leegte die zij ontvangen? Uit het aanschouwen van Allah’s schoonheid!
Zij die hun harten hebben gezuiverd, hebben de illusie van het zintuiglijk waarneembare overwonnen. Dat bedoelt de koran met: "De waarheid is gekomen en de illusie verdwijnt..." (17:81), maar of wij aan die betekenis toekomen?
De kunsthistorici gebruiken termen als ‘de alchemie van het licht’.
De kunstenaar die de idee van de eenheid van het bestaan tot uitdrukking wil brengen
of de eenheid van de werkelijkheid, heeft eigenlijk drie middelen tot zijn beschikking:
1. geometrie, vertaalt de eenheid in ruimtelijke orde;
2. ritme, maakt ruimte in temporale orde, en indirect in ruimtelijke orde openbaar;
3. licht, dat voor zichtbare ‘volledige’vormen dezelfde betekenis heeft als bestaan voor
beperkte, ‘onderontwikkelde’ bestaansvormen.
Licht is in feite ondeelbaar. De natuur van licht verandert niet door
straalbreking in kleuren noch vermindert het door gradatie in helderheid en
duisternis. En net zoals het ‘niets’ op zich niet bestaat behalve als
tegengestelde van bestaan, zo wordt duisternis alleen zichtbaar in contrast met
licht, licht doet bijvoorbeeld schaduw verschijnen.
‘God is het licht van hemel en aarde…’, zegt de koran (24:35). Het is
het goddelijke licht dat de dingen vanuit de duisternis van het niets zichtbaar
maakt. Zichtbaar zijn betekent bestaan; net zoals de schaduw niets aan het licht
toevoegt, zijn de dingen alleen ‘echt’ in zoverre ze delen in het licht van het Bestaan.
Er bestaat geen perfecter symbool van goddelijke eenheid dan licht.
Daarom streeft een moslim kunstenaar naar het transformeren van het materiaal
dat hij gebruikt tot een vibratie van licht. Daarom bedekt hij de binnenkant van
een moskee of een ander gebouw – en eventueel de buitenkant –met mozaïeken van
ceramiek. Dit wordt vaak beperkt tot de onderkant van de muren als een soort
lambrisering, als het ware om de muren van hun gewicht te ontdoen (los te maken
van hun zwaartekracht en van de aardbodem). Met hetzelfde doel worden
oppervlakken van muren of koepels soms geperforeerd zodat licht er doorheen
wordt gefilterd. Muqarnas – of stalactiet effecten in portalen en poorten
worden met hetzelfde doel aangebracht.
Kleuren openbaren de innerlijke rijkdom van licht. Wanneer je direct in
licht kijkt verblindt het je. Door de harmonie van kleuren beseffen we de ware
natuur van licht, dat elk zichtbaar fenomeen in zichzelf draagt of reflecteert.
Bepaalde onderdelen van het Alhambra in Granada tonen voorbeelden van steen
getransformeerd tot lichtvibratie. De bekende kunsthistoricus Ibrahim Titus
Burckhardt, vergeleek daarom deze kunst – van zware materie licht maken – met
alchemie, waarvan het algemeen bekende thema bestaat uit goud maken van lood of
van aarde. Lood is een basis substantie van ondoorgrondelijk grijs, dekkend en
geen licht doorlatend; terwijl goud, het zonnemateriaal, beschouwd kan worden
als licht in fysieke toestand. Op spiritueel niveau getild, is alchemie niets
anders dan de kunst van zintuigelijke waarneming of lichamelijk bewustzijn
omzetten in geest. “Lichaam moet geest gemaakt worden”, zegt de alchemist, “en
geest dient lichaam te worden.” Analoog hieraan kan men zeggen dat bijvoorbeeld
moslim architectuur in sommige gevallen, steen tot licht transformeert, dat op
zijn beurt wordt getransformeerd tot kristallen.
In de gevallen waarin de koran deze transformatie van vijandschap in vriendschap beschrijft,
gaat het over grote, essentiële conflicten met niet-gelovigen. Die conflicten handelden
meestal over de bestaansredenen van de islam zelf. De islam beschouwt het als een grote
barmhartigheid dat we in staat zijn zelfs met hen, waarmee wevolkomen van mening verschillen,
op zo'n manier bij elkaar te zijn en te spreken, dat het lijkt alsof er een gesprek tussen vrienden plaats vindt.
Het is: eigen waarheid kunnen relativeren, omdat je het belangrijker vindt dat je ‘de ander’ kunt bereiken dan je eigen gelijk te halen. Een echte kleurentheorie vind je eigenlijk alleen bij de natuurkundigen onder de moslimgeleerden, zoals Abu Jafar Muhammad Ibn Muhammad Ibn al-Hasan Nasir al-Din al-Tusi, een Perzische moslim die leefde in de 7e eeuw islamitische jaartelling en 13e eeuw christelijke jaartelling. Hij schreef een bekend werk over mineralen, waarin een interessante kleurentheorie is opgenomen, gebaseerd op mengvormen van zwart en wit, met hoofdstukken over edelstenen en parfum.
Roemi tilt die materiële kleurentheorie uit boven zichzelf en heeft het over het alchemische proces van vijanden vrienden te maken. Zoals ook de Koran zegt:
Goed en kwaad kunnen niet gelijk zijn.
Neutraliseer daarom kwaad met iets beters.
En zie! Hij die met u in vijandschap leefde,
wordt als het ware een echte vriend!
Zegt de koran. (41:34)
Rumi is in staat je door middel van taal
innerlijke ervaringen te schenken.
Taal doet denken,
maar voorbij denken
is beseffen
en een veranderende levenshouding.
Onthoud..
dat Tasawwuf, Zen en Tao parallelle wegen zijn
om het menselijk intellect, gevoel en geestelijk leven te cultiveren,
om innerlijke rust en vrede te bewerkstelligen,
hoffelijkheid en respect te stimuleren en zich te bevrijden van
onwetendheid en begeerte. Het richt zich op het bereiken van
meesterschap over het ego, constant mededogen, en het verwijderen
van alle negativiteit, om eenvoudig als een goed mens te leven.
Dat, en niet het vasthouden aan dogma’s en
bekrompen visies, is de kern van Tasawwuf, Zen en Tao.
[1] Verwijzing naar de Hadîth al-Qudsî – heilige overlevering: “De hemelen en de aarde kunnen Mij niet bevatten, maar het hart van de gelovige , dát kan Mij bevatten. “
De Griekse schilders zeiden dat zij daar niet mee konden werken. Zij besloten de wand die zij tot hun beschikking hadden voor hun kunstwerk, zorgvuldig te reinigen. Zij waren dagen bezig met het polijsten van de muur. Op een bepaald moment was die zo rein als de hemel. Vele kleuren gaan samen in kleurloosheid, in het kristalheldere prisma komen alle kleuren samen. Licht doet zich aan ons voor als kleurloos, maar het ontsluiert alle kleuren. De Chinezen waren klaar met hun meesterwerk en sloegen op een trommel. De koning werd gehaald en werd overweldigd door de schoonheid van hun werk. Vervolgens begaf hij zich naar het vertrek van de Grieken. Het gordijn werd weggeschoven en het werk van de Chinese meesters weerspiegelde zich op de minutieus gereinigde muur van de Griekse kunstenaars. Alles wat de koning in het vertrek van de Chinezen had gezien leek hier nog schoner en subtieler. Het was van een letterlijk verblindende schoonheid. Rumi vergelijkt de Grieken met de mystici, de Soefi's. Zij hebben hun innerlijk gereinigd van hebzucht en begeerte, van gierigheid en haat. Daarom kan hij/zij in de spiegel van het hart de vormloze, oneindige vorm van de ongeziene God ontvangen.
De zuiverheid van de spiegel is ongetwijfeld de kwaliteit
van het hart, dat ontelbare beelden opvangt en bewaart
De geestelijk leidsman draagt in de spiegel van zijn hart
de vormloze oneindige vorm van de ongeziene Schepper.
Een vorm die door de hemelen niet kan worden bevat,
noch door de kosmos, door de sterrenatmosfeer of de aarde.
Omdat hemel, goddelijke troon en aardoppervlak begrensd
en beperkt zijn, is die oneindige ongeziene vorm van de
Schepper gevat in het hart[1].
Hier kan de ratio slechts zwijgen of raakt in verwarring;
is het hart met God of is het God zelf?
De weerspiegeling van elk en ieder beeld,
straalt in alle eeuwigheid vanuit het hart alleen,
zowel in veelvoud als enkelvoudig.
Voor alle eeuwigheid verschijnt ieder nieuw beeld in de
spiegel van het hart, zonder de geringste onvolkomenheid.
Zij die hun harten hebben gepolijst, zijn bevrijd van geur
en kleur, en kunnen elk moment dat zij wensen,
die Schoonheid aanschouwen.
Zij hebben uiterlijkheden en omhulsel van kennis verbroken,
zijn in de inhoud gedoken en verkregen mystieke intuïtie.
Het denken is tot zwijgen gebracht en er is verlichting
voor in de plaats gekomen;
zij hebben de halsslagader gevonden
die naar de oceaan van mystieke ervaring leidt.
Om de dood - waarvoor wij allemaal een bittere angst voelen-
glimlachen zij slechts – omdat ze dan Hem ontmoeten.
Niemand kan hun harten voor zich winnen en de geheimen
daarin begrijpen, de oesterschelp kun je beschadigen niet de parel.
Zij namen van de grammatica en de jurisprudentie verheugd afscheid,
maar bereikten vorderingen in mystieke zelfwegcijfering en soberheid.
Vanaf de tijd dat de acht paradijzen zijn gaan stralen, hebben de
spiegels van de harten der sûfi’s zich opengesteld voor dat licht.
Waaruit bestaan die honderden indrukken van de hemelse sterrensferen
en de grote leegte die zij ontvangen? Uit het aanschouwen van Allah’s schoonheid!
Zij die hun harten hebben gezuiverd, hebben de illusie van het zintuiglijk waarneembare overwonnen. Dat bedoelt de koran met: "De waarheid is gekomen en de illusie verdwijnt..." (17:81), maar of wij aan die betekenis toekomen?
De kunsthistorici gebruiken termen als ‘de alchemie van het licht’.
De kunstenaar die de idee van de eenheid van het bestaan tot uitdrukking wil brengen
of de eenheid van de werkelijkheid, heeft eigenlijk drie middelen tot zijn beschikking:
1. geometrie, vertaalt de eenheid in ruimtelijke orde;
2. ritme, maakt ruimte in temporale orde, en indirect in ruimtelijke orde openbaar;
3. licht, dat voor zichtbare ‘volledige’vormen dezelfde betekenis heeft als bestaan voor
beperkte, ‘onderontwikkelde’ bestaansvormen.
Licht is in feite ondeelbaar. De natuur van licht verandert niet door
straalbreking in kleuren noch vermindert het door gradatie in helderheid en
duisternis. En net zoals het ‘niets’ op zich niet bestaat behalve als
tegengestelde van bestaan, zo wordt duisternis alleen zichtbaar in contrast met
licht, licht doet bijvoorbeeld schaduw verschijnen.
‘God is het licht van hemel en aarde…’, zegt de koran (24:35). Het is
het goddelijke licht dat de dingen vanuit de duisternis van het niets zichtbaar
maakt. Zichtbaar zijn betekent bestaan; net zoals de schaduw niets aan het licht
toevoegt, zijn de dingen alleen ‘echt’ in zoverre ze delen in het licht van het Bestaan.
Er bestaat geen perfecter symbool van goddelijke eenheid dan licht.
Daarom streeft een moslim kunstenaar naar het transformeren van het materiaal
dat hij gebruikt tot een vibratie van licht. Daarom bedekt hij de binnenkant van
een moskee of een ander gebouw – en eventueel de buitenkant –met mozaïeken van
ceramiek. Dit wordt vaak beperkt tot de onderkant van de muren als een soort
lambrisering, als het ware om de muren van hun gewicht te ontdoen (los te maken
van hun zwaartekracht en van de aardbodem). Met hetzelfde doel worden
oppervlakken van muren of koepels soms geperforeerd zodat licht er doorheen
wordt gefilterd. Muqarnas – of stalactiet effecten in portalen en poorten
worden met hetzelfde doel aangebracht.
Kleuren openbaren de innerlijke rijkdom van licht. Wanneer je direct in
licht kijkt verblindt het je. Door de harmonie van kleuren beseffen we de ware
natuur van licht, dat elk zichtbaar fenomeen in zichzelf draagt of reflecteert.
Bepaalde onderdelen van het Alhambra in Granada tonen voorbeelden van steen
getransformeerd tot lichtvibratie. De bekende kunsthistoricus Ibrahim Titus
Burckhardt, vergeleek daarom deze kunst – van zware materie licht maken – met
alchemie, waarvan het algemeen bekende thema bestaat uit goud maken van lood of
van aarde. Lood is een basis substantie van ondoorgrondelijk grijs, dekkend en
geen licht doorlatend; terwijl goud, het zonnemateriaal, beschouwd kan worden
als licht in fysieke toestand. Op spiritueel niveau getild, is alchemie niets
anders dan de kunst van zintuigelijke waarneming of lichamelijk bewustzijn
omzetten in geest. “Lichaam moet geest gemaakt worden”, zegt de alchemist, “en
geest dient lichaam te worden.” Analoog hieraan kan men zeggen dat bijvoorbeeld
moslim architectuur in sommige gevallen, steen tot licht transformeert, dat op
zijn beurt wordt getransformeerd tot kristallen.
In de gevallen waarin de koran deze transformatie van vijandschap in vriendschap beschrijft,
gaat het over grote, essentiële conflicten met niet-gelovigen. Die conflicten handelden
meestal over de bestaansredenen van de islam zelf. De islam beschouwt het als een grote
barmhartigheid dat we in staat zijn zelfs met hen, waarmee wevolkomen van mening verschillen,
op zo'n manier bij elkaar te zijn en te spreken, dat het lijkt alsof er een gesprek tussen vrienden plaats vindt.
Het is: eigen waarheid kunnen relativeren, omdat je het belangrijker vindt dat je ‘de ander’ kunt bereiken dan je eigen gelijk te halen. Een echte kleurentheorie vind je eigenlijk alleen bij de natuurkundigen onder de moslimgeleerden, zoals Abu Jafar Muhammad Ibn Muhammad Ibn al-Hasan Nasir al-Din al-Tusi, een Perzische moslim die leefde in de 7e eeuw islamitische jaartelling en 13e eeuw christelijke jaartelling. Hij schreef een bekend werk over mineralen, waarin een interessante kleurentheorie is opgenomen, gebaseerd op mengvormen van zwart en wit, met hoofdstukken over edelstenen en parfum.
Roemi tilt die materiële kleurentheorie uit boven zichzelf en heeft het over het alchemische proces van vijanden vrienden te maken. Zoals ook de Koran zegt:
Goed en kwaad kunnen niet gelijk zijn.
Neutraliseer daarom kwaad met iets beters.
En zie! Hij die met u in vijandschap leefde,
wordt als het ware een echte vriend!
Zegt de koran. (41:34)
Rumi is in staat je door middel van taal
innerlijke ervaringen te schenken.
Taal doet denken,
maar voorbij denken
is beseffen
en een veranderende levenshouding.
Onthoud..
dat Tasawwuf, Zen en Tao parallelle wegen zijn
om het menselijk intellect, gevoel en geestelijk leven te cultiveren,
om innerlijke rust en vrede te bewerkstelligen,
hoffelijkheid en respect te stimuleren en zich te bevrijden van
onwetendheid en begeerte. Het richt zich op het bereiken van
meesterschap over het ego, constant mededogen, en het verwijderen
van alle negativiteit, om eenvoudig als een goed mens te leven.
Dat, en niet het vasthouden aan dogma’s en
bekrompen visies, is de kern van Tasawwuf, Zen en Tao.
[1] Verwijzing naar de Hadîth al-Qudsî – heilige overlevering: “De hemelen en de aarde kunnen Mij niet bevatten, maar het hart van de gelovige , dát kan Mij bevatten. “