Rumi’s weg naar de vrede:
de diepe dialoog
Voel de aanwezigheid
in de taal,
van het helingsproces,
de compassie
en de enorme vriendelijkheid,
van Rumi’s Masnawî.
de diepe dialoog
Voel de aanwezigheid
in de taal,
van het helingsproces,
de compassie
en de enorme vriendelijkheid,
van Rumi’s Masnawî.
We leven in een ICT tijdperk en maken juist daardoor opnieuw kennis met inheemse raadgevers en de oudste wijsheidstradities. Dat wil zeggen dat vanaf de eerste profeten, dromers, fantasten en zieners, filosofen en dichters, van Lao Tse tot Socrates en van Abraham, Mozes, Jezus tot en met Mohammed, en van Aristoteles tot Einstein, deelnemen aan dialoog werd gezien als de sleutel tot de geleidelijke ontwikkeling en transformatie van bewustzijn. Het losmaken en uitlokken van een stroom van betekenis, een tweespraak of samenspraak, een vloed van ‘logos’, betekenis, zingeving, die veel verder reikt dan wat enig individu alleen kan voortbrengen.
Om iets van Rumi te begrijpen en hem in deze tijd te kunnen plaatsen, staan we stil
bij de gebeurtenissen in zijn leven die hebben geleid tot een niet aflatende stroom van
mystieke ontferming en dichtkunst.
Djalâlu’d-Dîn Rûmî werd geboren in 1207 in wat nu Afghanistan heet, in het stadje Balk.
Het gezin waarin hij werd geboren vluchtte voor de Mongoolse legers uit naar het
zuiden. Zijn vader, Baha’ud-Dîn, was een bekend geleerde en deze maakte van de
gelegenheid gebruik om de grote geestelijke leiders van zijn tijd te bezoeken en
de bedevaart naar Mekka te maken. Hij werd uitgenodigd door de Sultan van het
toenmalige Turkije, in de hoofdstad Konya, om daar te komen lesgeven.
In 1219 was de vijfde kruistocht in volle gang, toen Franciscus, een bezoek aan
sultan Malek al-Kamil van Egypte bracht. Rumi was toen twaalf jaar oud.
De tekst van het gesprek tussen de sultan en Franciscus lijkt bijzonder interessant
maar is niet genoteerd. Wel het effect van de ontmoeting. Franciscus maakte mee
hoezeer het vijandsdenken ‘de ander’ misvormt. De sultan blijkt een beleefde ontwikkelde
man te zijn die aandachtig naar Franciscus luistert. In woord en daad veranderde Franciscus’
houding tegenover moslims. Het gedachtegoed van Franciscus is bekend en dat van
zijn ‘tijdgenoot’ Rumi ook. De uitdaging is natuurlijk om die twee met elkaar in
gesprek te brengen. Laat de geïnspireerde schrijver opstaan, dacht ik. Maar we
worden in deze tijd op onze wenken bediend, want De herberg van het hart –
Franciscus en Rumi als gidsen voor deze tijd, is al verschenen.[1]
Rumi ontmoet Sjams van Tabrîz
Na het overlijden van zijn vader bekleedde de jonge Djalâlu’d-Dîn Rûmî, die we
hierna Rumi noemen, de leerstoel van zijn vader. Toen hij zevenendertig jaar oud
was vond de intensief bezielende gebeurtenis plaats die Rumi tot Rumi maakte
zoals we hem in de 21e eeuw leren kennen. Twee mensen met grote
spirituele gaven ontmoetten elkaar. Sjams van Tabrîz, een derwisj die grote
delen van zijn leven in de bergen mediteerde en Rumi, de academicus met grote
belangstelling voor de mystiek, vieren elkaars licht. De pluspool ontsteekt de
minpool, de vonk sloeg over en een poëtische woordenstroom kwam op gang die pas
zou stoppen met het sterven van Rumi. Een van de verhalen van die ontmoeting
gaat als volgt. Sjams zag Rumi zitten bij een lessenaar aan de waterkant, waarop
bladzijden met waardevolle teksten lagen en hij veegt die papieren met een
bruuske beweging in het water en zegt: ‘Zo! Nu moet je gaan leven wat je zat te
lezen!’ Rumi reageerde in shock en zei: ‘Maar die tekst is van onschatbare
waarde voor mij!’ Sjams antwoordde: ‘We kunnen ze weer uit het water halen en
dan zullen ze droog zijn. Want teksten zijn altijd droog!’ Beiden begonnen de
bladzijden uit het water te redden en ze waren inderdaad droog. Maar de
boodschap was duidelijk. Boeken verzaken voor ervaring. In zijn gedichten zal
hij later nog verder gaan en zeggen: ‘Ik wil geen dichtkunst meer, ik wil ‘het
ding zelf’.’ Hij wil niet Gods gedichten hij wil Hem zelf. Zoals hij later over
de kruik met bronwater zal dichten: Kruiken met bronwater zijn niet langer
genoeg, breng ons naar de rivier!
Dat gedicht gaat verder:
Het gelaat van de vrede – de Zon zelf
Niet langer zo’n glibberige wolk als de maan
Geef ons heldere ochtend na heldere ochtend
En degene wiens werk onaf zal blijven
Wie is ons werk als wij waarde verliezen?
Bevangen door ijdele gedachten. Leeg en open.
de rietfluit dialoog
Dit brengt ons in aanraking met het magische aspect van Rumi’s dichtkunst. Hij is
zelf in dialoog voorbij de zintuigen en brengt de lezer daarmee in contact. Als hij zegt:
‘Wie is ons werk als wij waarde verliezen,’ bedoelt hij dat hij zich bezig houdt met de mens
die hij door middel van zijn werk vormt.
Hij werkt zeer bewust met stilte aan het eind van zijn gedichten. Want na een
gedicht valt altijd een stilte die anders is dan de stilte na proza. De stilte
na een goed gedicht is meer zoals de stilte na goede muziek. De traditie in die
tijd was om het gedicht af te sluiten met de naam van de dichter als een soort
handtekening. Rumi doet dat nooit of misschien een enkele keer. Soms roept hij
Sjams aan, door iets over de Zon of over het licht van de Zon te zeggen, soms stilte.
Door de stilte te noemen geeft hij ons de stilte om zijn woorden te kunnen
verteren. Rumi heeft een soort rietfluit theorie over de taal van de dichter.
Hij zegt: ‘We zijn als de rietfluit: klagend. En alles wat we zeggen is leegte,
ijdelheid, dat is alles wat er bij ons uitkomt. Meer kunnen we niet met onze
taal. We kennen onszelf en zeggen:
‘Ik ben leeg, en ik wil terug naar het rietbed waar ik in de modder van God
stond en suiker maakte.’ Dat is alles wat taal kan uitdrukken, wenen en klagen,
de droefheid van verlangen, treuren niet in de aanwezigheid van de Geliefde te
zijn. Om geluid en eventueel mooi geluid te kunnen maken dienen wij hol te zijn,
zoals een rietfluit. Er dienen negen gaten vakkundig in ons te worden
aangebracht en dan… dienen we te worden bespeeld door een fluitspeler.
Wie die fluitspeler is, dat is het mysterie... Wanneer we ons laten bespelen door
de goddelijke fluitspeler zijn we even onze leegte en angst kwijt. Veel mensen moeten
door een duistere nacht om daar te komen. Soms helpen teksten ons door donkere nachten,
zoals:
Vandaag ontwaakten wij, zoals elke dag, leeg en angstig,
Open niet de deur naar de studeerkamer om te gaan lezen
Haal je muziekinstrument van de muur en
Laat de schoonheid waarvan wij houden zijn wat we doen.
Er zijn honderden manieren om neer te knielen en de grond te kussen.
(En dan komen die bijzondere verzen:)
Daarbuiten, voorbij de ideeën van goed en kwaad,
Is een veld – dáár zien we elkaar.
Rumi over oorlog en vrede
Over het algemeen is Rumi beschouwelijk en relativerend over oorlog en vrede. Hij
leefde in een periode van verwoestende oorlog. De mongolen verwoestten onder
meer Bagdad in 1258, toen Rumi met zijn meesterwerk bezig was. Hij besteedde er
geen specifieke aandacht aan. Bijna als natuurverschijnselen trachtte hij
oorlog en vrede een plaats in een geheel te geven:
De botsingen van benauwde en onverdraagzame zielen komen voort
uit de onenigheden over oorlog en vrede van de geest. De golven van vrede slaan
tegen elkaar aan en wroeten de gevoelens van rancune in het innerlijk van de
mensen los. De oorlogsgolven slaan op een andere manier tegen elkaar aan en
halen de liefde van de mensen onderuit en ondersteboven. Liefde trekt al het
bittere aan en maakt het zoet, omdat de oorsprong van tederheid, juist oordeel
en reinheid is.
Een denkbeeld heeft geen omvang dan als fantasie in de geest,
maar aanschouw hoe een wereld eens gedachte is geweest. Vrede en oorlog, waren
eens denkbeelden: infamie; trots en vernedering ontspringen aan mensenfantasie.
Dat het schaap terugdeinst van de wolf, is niet bijzonder; een schaap dat vriendschap
sluit met een wolf is een wonder. Leven betekent vrede en harmonie tussen tegenstellingen;
dood komt voort uit oorlog daartussen en vele kwellingen. Er is vriendschap tussen leeuw
en wilde ezel, door Allah’s genade: tussen twee zo onwaarschijnlijke tegengestelden.[2]
Behalve het goed en het kwaad waar de hele mensheid het zo’n beetje over eens is – en zelfs dat manipuleren we voor politieke en economische doeleinden – is er het goed en kwaad waarover we het niet eens zijn en al die ethiek gebruiken we als het ons uitkomt om elkaar de grond in te boren of om zaken te doen. Is er een ‘voorbij’ mogelijk? Die prachtige zin ‘ga niet naar de boeken’ wil zeggen: ga niet naar de droge tekst als je angstig bent, maar stel er iets creatiefs tegenover, breng schoonheid voort en wees dankbaar voor de schoonheid om je heen. Val op je knieën in aanbidding. Word muziek, wees je voortdurend bewust van je ‘zijn’ boven je ‘hebben’. Wanneer we de schoonheid in onszelf niet aanboren - en dat is een schoonheid die ‘is’ - dan wordt ons eigen ‘zijn’ in onze eigen ogen ook minder.
Muziek en dichtkunst staan heel dicht bij elkaar. Rumi zegt dat gedichten notities zijn van de muziek die we zijn.
een indirecte benadering
Soms is het goed enige tijd geen wereldnieuws tot ons te nemen. Dat lijkt de kop in
het zand steken, maar we hebben als taak om niet wakker te worden met een klacht
en angst in onze harten maar (modewoord) proactief het leven te begroeten en te genieten; dankbaarheid te voelen en zelfs ons verdriet en ons verlangen als schoonheid te ervaren en daar creatief in te zijn. Iedereen heeft die mogelijkheden. Ieder moment van de dag kunnen we kiezen tussen dankbaarheid of klacht, vreugde en verdriet, Soms helpt het als we ons laten meeslepen door
melancholie dat is niet altijd negatief. Maar we dienen ons bewust in die stemmingen, vreugden en angsten te oriënteren.
We worden overvallen door momenten waarin we vlak en droog zijn. Als we niet in staat zijn steeds spontaan vreugde uit onze eigen ziel te putten, dan kunnen we toch die droge woorden en dat papier te hulp roepen. We kunnen droge woorden begieten met onze tranen, maar ook met het speeksel van de liefde. We kunnen sleutelwoorden van wijsheid en vreugde noteren en om ons heen plaatsen.
Rumi leert ons alle laden open te trekken om die verlichtende harmonie in ons wezen te voelen en ervaren. Soms moeten we nu eenmaal klagen en kritiek uiten, dat kan heel gezond zijn. Maar we
moeten ook ‘genoeg’ kunnen zeggen tegen onszelf en ons eigen meditatieve moment in de dag kunnen vaststellen. Rumi zegt: ‘De bron van nu is hier.’ Hij bedoelt ermee dat we in staat zijn onszelf te verrassen. Onze eigen woorden kunnen ons verrijken en over een naderende depressie heen tillen. Hij is een van de weinige mystieke dichters die deze benadering voorstelt als het luisteren naar je eigen stem. Je oren richten op de inspiratie die uit jezelf opborrelt. Hij luisterde
altijd naar zijn eigen stem omdat hij geïnspireerde extatische liederen voorbracht die een ander voor hem opschreef. Het was alsof hij naar de stem van een ander luisterde. Hij hoort gezangen van waardering en verlichting, van diep begrijpen en van ‘zijn’, En als hij naar zijn eigen stem luisterde wist hij dat hij die woorden voor het eerst hoorde. Iets komt door hem heen. Het is geen
kleinzielig eigen bedenksel waar hij snel copyright voor claimde. Hij weet dat waar het vandaan komt, daar is nog veel meer van dat hemelse spul. En hij wordt ontroerd, door het moment in het moment. Door hetgeen hij zelf voortbrengt zoals iedere andere luisteraar zou zijn ontroerd op dat zelfde moment. Hij is ‘slechts’ doorgeefluik.
Rumi’s erfgenamen
Coleman Barks, de beste vertaler die Rumi heeft gehad, voor zover mij bekend, beschrijft zijn ontmoeting met Bawa Muhaiyaddeen, een ondertussen overleden soefimeester uit Sri Lanka, die door veel mensen werd gezien als een van de geestelijke erfgenamen van Rumi:
‘Hij was degene die de lijn van Rumi’s soefi orde voortzette. Hij liet mij aan zijn tafel plaatsnemen en zei: ‘Wat is uw religie?’ Ik wierp mijn handen op in een gebaar van ‘geen’. Toen zei hij: ‘Goed. Liefde is de religie en het universum is het Boek.
Dat heb ik geïnterpreteerd als ‘je leven is een heilige tekst die je leest en die heb je dus altijd bij je en dat is niet exclusief maar inclusief en het is van jou. Die ken jij en ieder ander heeft zijn eigen tekst.
Dus je hoeft geen oorlogen te voeren over namen of heilige teksten of over een of andere afzonderlijke levensbeschouwing, omdat die alleen van jou is. Want dat is een dodelijk deel van fundamentalisme, dat altijd en alleen maar oordeelt over andere interpretaties en mogelijkheden. En dat kan terrorisme voortbrengen. In alle religies komen deze letterknechten en godsdienstwaanzinnigen voor. Kenmerk is het volkomen gebrek aan empathie voor alles dat anders is dan zijzelf. Het lijkt wel alsof zij de wijsheidstraditie van de Islam volkomen ontkennen. Ook
lijkt het dat er geen volwassen, evenwichtige geest achter zowel de daden als de beweringen zit. Zij zijn niet ingewijd in de mysteriën van compassie en zitten vast aan een soort letterlijkheid die vooral in deze tijd als extreem, onverdraagzaam en onverzettelijk overkomt. Ook deze woorden kunnen weer als zwaar oordelend en veroordelend worden gezien, maar eens zal de lijn duidelijk
moeten worden getrokken. Aan het eind van de rit staat de val open. Want we claimen inclusiviteit en willen niemand van de dialoog uitsluiten, maar het is een kenmerk van extremisten dat zij niet deelnemen aan dialoog en zelfs allergisch zijn voor het woord alleen al.’
Ondanks het feit dat er moslims zijn die in allerlei omstandigheden en met allerlei redenen radicaliseren omdat ze zich uitgedaagd of onderdrukt voelen, of omdat ze denken aan een soort instant rechtvaardigheid voor het te laat is, zijn er altijd rustpunten van wijsheid en geestelijk evenwicht geweest, al zijn ze ook voor moslims niet altijd gemakkelijk te herkennen. Rumi was zo’n rustpunt in zijn tijd. Hij ging niet met een vlag op de barricade staan om tegen de kruistochten en mongolenstorm van zijn tijd te ageren, maar benaderde het probleem aan de wortel. Hij bestreed de grote vijand van de mensheid: onwetendheid in het algemeen en onbegrip voor het leven zelf. Op een moment dat ‘de man in de straten’ van Konya zich omringd voelde door vijanden, sprak en
schreef hij over tolerantie en verdraagzaamheid en wees erop dat de echte vijand binnenin onszelf moet worden gezocht en bestreden. Hij ging in zijn lyriek en dichtkunst de dialoog aan met de bronnen die voor de meerderheid van de bevolking van Konya gesloten boeken waren en maakte daar inspiratiebronnen van. Hij hamerde op educatie en dialoog, niet als doelen maar als middelen om tot een leefbare samenleving te komen. Hij beperkte zich niet tot zijn eigen achterban maar trachtte met zijn gastvrijheid elk mens te bereiken:
Kom, kom, wie je ook bent, kom weer.
Heiden, afgodsdienaar, vuuraanbidder, wie of wat je ook bent, kom!
Onze plaats is geen plaats van wanhoop.
Al heb je honderd keer je eed van berouw verbroken, kom!
Toch is onder de aanhangers van alle religies het streven aanwezig om voorbij het
dualisme woorden te vinden en de waarheid versus leugen; de goed versus kwaad polarisaties niet tot de dagelijkse werkelijkheid te maken.
Maar we zijn tegelijkertijd te verzadigd van ‘eigen waarheid’ om door te schuiven naar het volgende paradigma en een positie in te nemen waarbij alle wegen naar Rome of Mekka leiden. Er moet heel diep gedoken worden om voorbij de huidige conditionering te komen. Maar dat is het enige pad
dat ons uit de impasse kan leiden waarin we ons lijken te bevinden tussen het fundamentalisme van secularisme en godsdienst.
interreligieuze verhoudingen
Rumi zei hierover ongeveer het volgende. Als je denkt dat er een belangrijk verschil
is tussen een moslim, een christen, een jood, een hindoe, een boeddhist en een
sjamanist, en daarin voor jezelf ook nadrukkelijk die scheidslijnen aanbrengt,
dan breng je die ook aan in je hart. Dan maak je van je hart twee compartimenten:
één waarmee je liefhebt en één waarmee je handelt in de wereld.
Dat is een ‘uit elkaar gaan’ dat door Rumi als fataal wordt bestempeld. En hij
zegt dat – in de dertiende eeuw - met zo’n vanzelfsprekend gezag en zo’n
zachtmoedigheid, dat ze hem niet over de kling joegen. Zelfs om dit nu te zeggen
of te bevestigen lijkt in de huidige sfeer bijna roekeloos en misschien zullen
sommigen het moedig noemen. Op zich is het absurd dat wij als mensheid niet het
niveau hebben bereikt waarop wij elkaar iedere geloofs- of ongeloofs-waarheid
gunnen en in alle rust naast elkaar kunnen leven.
Wanneer je oprecht bent in je eigen geloof en daarin een zekere diepgang hebt bereikt,
dan ben je ook in staat schoonheid en waarheid in het geloof van de ander te
herkennen. Elkaar met oppervlakkige dogma’s verketteren is God als Schepper
verketteren, want het is Zijn wonderbaarlijke mens in aanbidding die je onder je
voet neemt. In plaats van dogmatiek en godsdienstige regelgeving kunnen we in
elkaar de religieuze ervaring erkennen en bewonderen. Het is een veel mooier,
menselijker en interessanter proces in elkaar de biddende en verlangende mens te
vinden, dan elkaar te bekeren of de hersens in te slaan vanwege een credo. Dus
Rumi zei eigenlijk dat we eerst ons hart tot eenheid moeten brengen, moeten
helen, om onze harten met alle andere harten ter wereld in verbinding te kunnen
stellen. Die verbinding zou je eigenlijk het nieuwe credo kunnen noemen.
De meeste moslimauteurs – soms in alle oprechtheid en soms in gelegenheidspraatjes
of andere lippendiensten – doen wel een of andere oproep tot tolerantie. Dat is
nodig zowel voor de verschillende stromingen binnen de islam als in relatie tot
andere religies. Rumi is nooit schijnheilig. Hij zegt:
De waarheid is één, maar de wegen er naartoe zijn velen. Wanneer een persoon
eenmaal schouwer is geworden van de essentie van die ziel, dan ziet hij Mozes en
Mohammed als één en dezelfde.
Je kunt zo’n aforisme lezen als een moderne mystieke verklaring en een aanvulling
voor Common Word, een groep van bijna tweehonderd moslimgeleerden die stelling
hebben genomen tegen moslimextremisme en terrorisme. Een stellingname die in
zekere zin is bedoeld voor een iets ruimere eigen achterban namelijk de ‘lieden van het Boek’,
joden, christenen en moslims, die in veertien eeuwen islam met vallen en opstaan enige
tolerantie hebben ondervonden in de moslimlanden. Maar Rumi’s woorden omvatten
meer dan de traditionele privileges van de monotheïsten onder moslimvoogdij.
Alle levensbeschouwingen en religies hebben hun geschriften waarin de lof van de
Schepper wordt gezongen. In de uiteindelijke analyse zijn alle religies in essentie hetzelfde:
Daar de Geliefde slechts één is,
Zijn religies niets anders dan hetzelfde.
Indien er honderd heilige boeken zijn,
zijn zij niets anders dan één hoofdstuk.
De honderd richtingen die worden gevolgd
leiden tot hetzelfde altaar.
geen waarheid in pacht
Rumi suggereert dat mensen vrij tegen God zouden moeten spreken op de manier waarop
kinderen tegen hun vader spreken, liefdevol en met respect, maar niet bang om te zeggen
wat ze op hun lever hebben. Eenieder die toenadering zoekt tot God moet ergens beginnen en mensen beginnen hun zoektocht vanuit heel verschillende plaatsen. In een typische soefi aforisme zegt Rumi dat mensen die zeggen dat alle religies hetzelfde zijn gewoon stom zijn en dat mensen die zeggen dat ze allemaal onwaar zijn er ellendig aan toe zijn. Relativeren over de waarheid van God komt neer op zelfontkenning, maar de verschillende gevestigde religies op deze wereld kunnen niet claimen de waarheid te bezitten met uitsluiting van alle andere. Indien moslims anderen willen bekeren moeten ze liefdadigheid bedrijven en voorbeeldige levens leiden om mensen tot de waarheid van de Islam te leiden. Uit het werk van Rumi kunnen we opmaken dat volgens hem culturele verschillen deel uitmaken van de orde in de schepping. Hij citeert God die tegen Mozes zei:
In eenieder heb Ik een verschillende aanleg geplaatst.
Aan eenieder heb Ik een verschillende logica geschonken.
Wat verheven is voor hem is vernederend voor jou;
Wat voor hem nectarine is, is vergif voor jou.
Wanneer we wenen zijn we een wolk, met Zijn overvloed gevuld;
wanneer we lachen zijn we een moment in Zijn weerlicht gehuld.
Tot toorn en oorlog komend, zijn we een reflectie van Zijn macht;
tot vrede en vergiffenis komend, liefdesreflectie van Zijn kracht.
Voor Rumi begint vrede in het hart van het individu dat zijn eigen kwaad overwint.
[1] Hein Stufkens & Marcel Derkse. (Ankhhermes) Deventer 2003.
[2] Citaten uit Rumi’s Masnawî, deel 1 en 2.
Om iets van Rumi te begrijpen en hem in deze tijd te kunnen plaatsen, staan we stil
bij de gebeurtenissen in zijn leven die hebben geleid tot een niet aflatende stroom van
mystieke ontferming en dichtkunst.
Djalâlu’d-Dîn Rûmî werd geboren in 1207 in wat nu Afghanistan heet, in het stadje Balk.
Het gezin waarin hij werd geboren vluchtte voor de Mongoolse legers uit naar het
zuiden. Zijn vader, Baha’ud-Dîn, was een bekend geleerde en deze maakte van de
gelegenheid gebruik om de grote geestelijke leiders van zijn tijd te bezoeken en
de bedevaart naar Mekka te maken. Hij werd uitgenodigd door de Sultan van het
toenmalige Turkije, in de hoofdstad Konya, om daar te komen lesgeven.
In 1219 was de vijfde kruistocht in volle gang, toen Franciscus, een bezoek aan
sultan Malek al-Kamil van Egypte bracht. Rumi was toen twaalf jaar oud.
De tekst van het gesprek tussen de sultan en Franciscus lijkt bijzonder interessant
maar is niet genoteerd. Wel het effect van de ontmoeting. Franciscus maakte mee
hoezeer het vijandsdenken ‘de ander’ misvormt. De sultan blijkt een beleefde ontwikkelde
man te zijn die aandachtig naar Franciscus luistert. In woord en daad veranderde Franciscus’
houding tegenover moslims. Het gedachtegoed van Franciscus is bekend en dat van
zijn ‘tijdgenoot’ Rumi ook. De uitdaging is natuurlijk om die twee met elkaar in
gesprek te brengen. Laat de geïnspireerde schrijver opstaan, dacht ik. Maar we
worden in deze tijd op onze wenken bediend, want De herberg van het hart –
Franciscus en Rumi als gidsen voor deze tijd, is al verschenen.[1]
Rumi ontmoet Sjams van Tabrîz
Na het overlijden van zijn vader bekleedde de jonge Djalâlu’d-Dîn Rûmî, die we
hierna Rumi noemen, de leerstoel van zijn vader. Toen hij zevenendertig jaar oud
was vond de intensief bezielende gebeurtenis plaats die Rumi tot Rumi maakte
zoals we hem in de 21e eeuw leren kennen. Twee mensen met grote
spirituele gaven ontmoetten elkaar. Sjams van Tabrîz, een derwisj die grote
delen van zijn leven in de bergen mediteerde en Rumi, de academicus met grote
belangstelling voor de mystiek, vieren elkaars licht. De pluspool ontsteekt de
minpool, de vonk sloeg over en een poëtische woordenstroom kwam op gang die pas
zou stoppen met het sterven van Rumi. Een van de verhalen van die ontmoeting
gaat als volgt. Sjams zag Rumi zitten bij een lessenaar aan de waterkant, waarop
bladzijden met waardevolle teksten lagen en hij veegt die papieren met een
bruuske beweging in het water en zegt: ‘Zo! Nu moet je gaan leven wat je zat te
lezen!’ Rumi reageerde in shock en zei: ‘Maar die tekst is van onschatbare
waarde voor mij!’ Sjams antwoordde: ‘We kunnen ze weer uit het water halen en
dan zullen ze droog zijn. Want teksten zijn altijd droog!’ Beiden begonnen de
bladzijden uit het water te redden en ze waren inderdaad droog. Maar de
boodschap was duidelijk. Boeken verzaken voor ervaring. In zijn gedichten zal
hij later nog verder gaan en zeggen: ‘Ik wil geen dichtkunst meer, ik wil ‘het
ding zelf’.’ Hij wil niet Gods gedichten hij wil Hem zelf. Zoals hij later over
de kruik met bronwater zal dichten: Kruiken met bronwater zijn niet langer
genoeg, breng ons naar de rivier!
Dat gedicht gaat verder:
Het gelaat van de vrede – de Zon zelf
Niet langer zo’n glibberige wolk als de maan
Geef ons heldere ochtend na heldere ochtend
En degene wiens werk onaf zal blijven
Wie is ons werk als wij waarde verliezen?
Bevangen door ijdele gedachten. Leeg en open.
de rietfluit dialoog
Dit brengt ons in aanraking met het magische aspect van Rumi’s dichtkunst. Hij is
zelf in dialoog voorbij de zintuigen en brengt de lezer daarmee in contact. Als hij zegt:
‘Wie is ons werk als wij waarde verliezen,’ bedoelt hij dat hij zich bezig houdt met de mens
die hij door middel van zijn werk vormt.
Hij werkt zeer bewust met stilte aan het eind van zijn gedichten. Want na een
gedicht valt altijd een stilte die anders is dan de stilte na proza. De stilte
na een goed gedicht is meer zoals de stilte na goede muziek. De traditie in die
tijd was om het gedicht af te sluiten met de naam van de dichter als een soort
handtekening. Rumi doet dat nooit of misschien een enkele keer. Soms roept hij
Sjams aan, door iets over de Zon of over het licht van de Zon te zeggen, soms stilte.
Door de stilte te noemen geeft hij ons de stilte om zijn woorden te kunnen
verteren. Rumi heeft een soort rietfluit theorie over de taal van de dichter.
Hij zegt: ‘We zijn als de rietfluit: klagend. En alles wat we zeggen is leegte,
ijdelheid, dat is alles wat er bij ons uitkomt. Meer kunnen we niet met onze
taal. We kennen onszelf en zeggen:
‘Ik ben leeg, en ik wil terug naar het rietbed waar ik in de modder van God
stond en suiker maakte.’ Dat is alles wat taal kan uitdrukken, wenen en klagen,
de droefheid van verlangen, treuren niet in de aanwezigheid van de Geliefde te
zijn. Om geluid en eventueel mooi geluid te kunnen maken dienen wij hol te zijn,
zoals een rietfluit. Er dienen negen gaten vakkundig in ons te worden
aangebracht en dan… dienen we te worden bespeeld door een fluitspeler.
Wie die fluitspeler is, dat is het mysterie... Wanneer we ons laten bespelen door
de goddelijke fluitspeler zijn we even onze leegte en angst kwijt. Veel mensen moeten
door een duistere nacht om daar te komen. Soms helpen teksten ons door donkere nachten,
zoals:
Vandaag ontwaakten wij, zoals elke dag, leeg en angstig,
Open niet de deur naar de studeerkamer om te gaan lezen
Haal je muziekinstrument van de muur en
Laat de schoonheid waarvan wij houden zijn wat we doen.
Er zijn honderden manieren om neer te knielen en de grond te kussen.
(En dan komen die bijzondere verzen:)
Daarbuiten, voorbij de ideeën van goed en kwaad,
Is een veld – dáár zien we elkaar.
Rumi over oorlog en vrede
Over het algemeen is Rumi beschouwelijk en relativerend over oorlog en vrede. Hij
leefde in een periode van verwoestende oorlog. De mongolen verwoestten onder
meer Bagdad in 1258, toen Rumi met zijn meesterwerk bezig was. Hij besteedde er
geen specifieke aandacht aan. Bijna als natuurverschijnselen trachtte hij
oorlog en vrede een plaats in een geheel te geven:
De botsingen van benauwde en onverdraagzame zielen komen voort
uit de onenigheden over oorlog en vrede van de geest. De golven van vrede slaan
tegen elkaar aan en wroeten de gevoelens van rancune in het innerlijk van de
mensen los. De oorlogsgolven slaan op een andere manier tegen elkaar aan en
halen de liefde van de mensen onderuit en ondersteboven. Liefde trekt al het
bittere aan en maakt het zoet, omdat de oorsprong van tederheid, juist oordeel
en reinheid is.
Een denkbeeld heeft geen omvang dan als fantasie in de geest,
maar aanschouw hoe een wereld eens gedachte is geweest. Vrede en oorlog, waren
eens denkbeelden: infamie; trots en vernedering ontspringen aan mensenfantasie.
Dat het schaap terugdeinst van de wolf, is niet bijzonder; een schaap dat vriendschap
sluit met een wolf is een wonder. Leven betekent vrede en harmonie tussen tegenstellingen;
dood komt voort uit oorlog daartussen en vele kwellingen. Er is vriendschap tussen leeuw
en wilde ezel, door Allah’s genade: tussen twee zo onwaarschijnlijke tegengestelden.[2]
Behalve het goed en het kwaad waar de hele mensheid het zo’n beetje over eens is – en zelfs dat manipuleren we voor politieke en economische doeleinden – is er het goed en kwaad waarover we het niet eens zijn en al die ethiek gebruiken we als het ons uitkomt om elkaar de grond in te boren of om zaken te doen. Is er een ‘voorbij’ mogelijk? Die prachtige zin ‘ga niet naar de boeken’ wil zeggen: ga niet naar de droge tekst als je angstig bent, maar stel er iets creatiefs tegenover, breng schoonheid voort en wees dankbaar voor de schoonheid om je heen. Val op je knieën in aanbidding. Word muziek, wees je voortdurend bewust van je ‘zijn’ boven je ‘hebben’. Wanneer we de schoonheid in onszelf niet aanboren - en dat is een schoonheid die ‘is’ - dan wordt ons eigen ‘zijn’ in onze eigen ogen ook minder.
Muziek en dichtkunst staan heel dicht bij elkaar. Rumi zegt dat gedichten notities zijn van de muziek die we zijn.
een indirecte benadering
Soms is het goed enige tijd geen wereldnieuws tot ons te nemen. Dat lijkt de kop in
het zand steken, maar we hebben als taak om niet wakker te worden met een klacht
en angst in onze harten maar (modewoord) proactief het leven te begroeten en te genieten; dankbaarheid te voelen en zelfs ons verdriet en ons verlangen als schoonheid te ervaren en daar creatief in te zijn. Iedereen heeft die mogelijkheden. Ieder moment van de dag kunnen we kiezen tussen dankbaarheid of klacht, vreugde en verdriet, Soms helpt het als we ons laten meeslepen door
melancholie dat is niet altijd negatief. Maar we dienen ons bewust in die stemmingen, vreugden en angsten te oriënteren.
We worden overvallen door momenten waarin we vlak en droog zijn. Als we niet in staat zijn steeds spontaan vreugde uit onze eigen ziel te putten, dan kunnen we toch die droge woorden en dat papier te hulp roepen. We kunnen droge woorden begieten met onze tranen, maar ook met het speeksel van de liefde. We kunnen sleutelwoorden van wijsheid en vreugde noteren en om ons heen plaatsen.
Rumi leert ons alle laden open te trekken om die verlichtende harmonie in ons wezen te voelen en ervaren. Soms moeten we nu eenmaal klagen en kritiek uiten, dat kan heel gezond zijn. Maar we
moeten ook ‘genoeg’ kunnen zeggen tegen onszelf en ons eigen meditatieve moment in de dag kunnen vaststellen. Rumi zegt: ‘De bron van nu is hier.’ Hij bedoelt ermee dat we in staat zijn onszelf te verrassen. Onze eigen woorden kunnen ons verrijken en over een naderende depressie heen tillen. Hij is een van de weinige mystieke dichters die deze benadering voorstelt als het luisteren naar je eigen stem. Je oren richten op de inspiratie die uit jezelf opborrelt. Hij luisterde
altijd naar zijn eigen stem omdat hij geïnspireerde extatische liederen voorbracht die een ander voor hem opschreef. Het was alsof hij naar de stem van een ander luisterde. Hij hoort gezangen van waardering en verlichting, van diep begrijpen en van ‘zijn’, En als hij naar zijn eigen stem luisterde wist hij dat hij die woorden voor het eerst hoorde. Iets komt door hem heen. Het is geen
kleinzielig eigen bedenksel waar hij snel copyright voor claimde. Hij weet dat waar het vandaan komt, daar is nog veel meer van dat hemelse spul. En hij wordt ontroerd, door het moment in het moment. Door hetgeen hij zelf voortbrengt zoals iedere andere luisteraar zou zijn ontroerd op dat zelfde moment. Hij is ‘slechts’ doorgeefluik.
Rumi’s erfgenamen
Coleman Barks, de beste vertaler die Rumi heeft gehad, voor zover mij bekend, beschrijft zijn ontmoeting met Bawa Muhaiyaddeen, een ondertussen overleden soefimeester uit Sri Lanka, die door veel mensen werd gezien als een van de geestelijke erfgenamen van Rumi:
‘Hij was degene die de lijn van Rumi’s soefi orde voortzette. Hij liet mij aan zijn tafel plaatsnemen en zei: ‘Wat is uw religie?’ Ik wierp mijn handen op in een gebaar van ‘geen’. Toen zei hij: ‘Goed. Liefde is de religie en het universum is het Boek.
Dat heb ik geïnterpreteerd als ‘je leven is een heilige tekst die je leest en die heb je dus altijd bij je en dat is niet exclusief maar inclusief en het is van jou. Die ken jij en ieder ander heeft zijn eigen tekst.
Dus je hoeft geen oorlogen te voeren over namen of heilige teksten of over een of andere afzonderlijke levensbeschouwing, omdat die alleen van jou is. Want dat is een dodelijk deel van fundamentalisme, dat altijd en alleen maar oordeelt over andere interpretaties en mogelijkheden. En dat kan terrorisme voortbrengen. In alle religies komen deze letterknechten en godsdienstwaanzinnigen voor. Kenmerk is het volkomen gebrek aan empathie voor alles dat anders is dan zijzelf. Het lijkt wel alsof zij de wijsheidstraditie van de Islam volkomen ontkennen. Ook
lijkt het dat er geen volwassen, evenwichtige geest achter zowel de daden als de beweringen zit. Zij zijn niet ingewijd in de mysteriën van compassie en zitten vast aan een soort letterlijkheid die vooral in deze tijd als extreem, onverdraagzaam en onverzettelijk overkomt. Ook deze woorden kunnen weer als zwaar oordelend en veroordelend worden gezien, maar eens zal de lijn duidelijk
moeten worden getrokken. Aan het eind van de rit staat de val open. Want we claimen inclusiviteit en willen niemand van de dialoog uitsluiten, maar het is een kenmerk van extremisten dat zij niet deelnemen aan dialoog en zelfs allergisch zijn voor het woord alleen al.’
Ondanks het feit dat er moslims zijn die in allerlei omstandigheden en met allerlei redenen radicaliseren omdat ze zich uitgedaagd of onderdrukt voelen, of omdat ze denken aan een soort instant rechtvaardigheid voor het te laat is, zijn er altijd rustpunten van wijsheid en geestelijk evenwicht geweest, al zijn ze ook voor moslims niet altijd gemakkelijk te herkennen. Rumi was zo’n rustpunt in zijn tijd. Hij ging niet met een vlag op de barricade staan om tegen de kruistochten en mongolenstorm van zijn tijd te ageren, maar benaderde het probleem aan de wortel. Hij bestreed de grote vijand van de mensheid: onwetendheid in het algemeen en onbegrip voor het leven zelf. Op een moment dat ‘de man in de straten’ van Konya zich omringd voelde door vijanden, sprak en
schreef hij over tolerantie en verdraagzaamheid en wees erop dat de echte vijand binnenin onszelf moet worden gezocht en bestreden. Hij ging in zijn lyriek en dichtkunst de dialoog aan met de bronnen die voor de meerderheid van de bevolking van Konya gesloten boeken waren en maakte daar inspiratiebronnen van. Hij hamerde op educatie en dialoog, niet als doelen maar als middelen om tot een leefbare samenleving te komen. Hij beperkte zich niet tot zijn eigen achterban maar trachtte met zijn gastvrijheid elk mens te bereiken:
Kom, kom, wie je ook bent, kom weer.
Heiden, afgodsdienaar, vuuraanbidder, wie of wat je ook bent, kom!
Onze plaats is geen plaats van wanhoop.
Al heb je honderd keer je eed van berouw verbroken, kom!
Toch is onder de aanhangers van alle religies het streven aanwezig om voorbij het
dualisme woorden te vinden en de waarheid versus leugen; de goed versus kwaad polarisaties niet tot de dagelijkse werkelijkheid te maken.
Maar we zijn tegelijkertijd te verzadigd van ‘eigen waarheid’ om door te schuiven naar het volgende paradigma en een positie in te nemen waarbij alle wegen naar Rome of Mekka leiden. Er moet heel diep gedoken worden om voorbij de huidige conditionering te komen. Maar dat is het enige pad
dat ons uit de impasse kan leiden waarin we ons lijken te bevinden tussen het fundamentalisme van secularisme en godsdienst.
interreligieuze verhoudingen
Rumi zei hierover ongeveer het volgende. Als je denkt dat er een belangrijk verschil
is tussen een moslim, een christen, een jood, een hindoe, een boeddhist en een
sjamanist, en daarin voor jezelf ook nadrukkelijk die scheidslijnen aanbrengt,
dan breng je die ook aan in je hart. Dan maak je van je hart twee compartimenten:
één waarmee je liefhebt en één waarmee je handelt in de wereld.
Dat is een ‘uit elkaar gaan’ dat door Rumi als fataal wordt bestempeld. En hij
zegt dat – in de dertiende eeuw - met zo’n vanzelfsprekend gezag en zo’n
zachtmoedigheid, dat ze hem niet over de kling joegen. Zelfs om dit nu te zeggen
of te bevestigen lijkt in de huidige sfeer bijna roekeloos en misschien zullen
sommigen het moedig noemen. Op zich is het absurd dat wij als mensheid niet het
niveau hebben bereikt waarop wij elkaar iedere geloofs- of ongeloofs-waarheid
gunnen en in alle rust naast elkaar kunnen leven.
Wanneer je oprecht bent in je eigen geloof en daarin een zekere diepgang hebt bereikt,
dan ben je ook in staat schoonheid en waarheid in het geloof van de ander te
herkennen. Elkaar met oppervlakkige dogma’s verketteren is God als Schepper
verketteren, want het is Zijn wonderbaarlijke mens in aanbidding die je onder je
voet neemt. In plaats van dogmatiek en godsdienstige regelgeving kunnen we in
elkaar de religieuze ervaring erkennen en bewonderen. Het is een veel mooier,
menselijker en interessanter proces in elkaar de biddende en verlangende mens te
vinden, dan elkaar te bekeren of de hersens in te slaan vanwege een credo. Dus
Rumi zei eigenlijk dat we eerst ons hart tot eenheid moeten brengen, moeten
helen, om onze harten met alle andere harten ter wereld in verbinding te kunnen
stellen. Die verbinding zou je eigenlijk het nieuwe credo kunnen noemen.
De meeste moslimauteurs – soms in alle oprechtheid en soms in gelegenheidspraatjes
of andere lippendiensten – doen wel een of andere oproep tot tolerantie. Dat is
nodig zowel voor de verschillende stromingen binnen de islam als in relatie tot
andere religies. Rumi is nooit schijnheilig. Hij zegt:
De waarheid is één, maar de wegen er naartoe zijn velen. Wanneer een persoon
eenmaal schouwer is geworden van de essentie van die ziel, dan ziet hij Mozes en
Mohammed als één en dezelfde.
Je kunt zo’n aforisme lezen als een moderne mystieke verklaring en een aanvulling
voor Common Word, een groep van bijna tweehonderd moslimgeleerden die stelling
hebben genomen tegen moslimextremisme en terrorisme. Een stellingname die in
zekere zin is bedoeld voor een iets ruimere eigen achterban namelijk de ‘lieden van het Boek’,
joden, christenen en moslims, die in veertien eeuwen islam met vallen en opstaan enige
tolerantie hebben ondervonden in de moslimlanden. Maar Rumi’s woorden omvatten
meer dan de traditionele privileges van de monotheïsten onder moslimvoogdij.
Alle levensbeschouwingen en religies hebben hun geschriften waarin de lof van de
Schepper wordt gezongen. In de uiteindelijke analyse zijn alle religies in essentie hetzelfde:
Daar de Geliefde slechts één is,
Zijn religies niets anders dan hetzelfde.
Indien er honderd heilige boeken zijn,
zijn zij niets anders dan één hoofdstuk.
De honderd richtingen die worden gevolgd
leiden tot hetzelfde altaar.
geen waarheid in pacht
Rumi suggereert dat mensen vrij tegen God zouden moeten spreken op de manier waarop
kinderen tegen hun vader spreken, liefdevol en met respect, maar niet bang om te zeggen
wat ze op hun lever hebben. Eenieder die toenadering zoekt tot God moet ergens beginnen en mensen beginnen hun zoektocht vanuit heel verschillende plaatsen. In een typische soefi aforisme zegt Rumi dat mensen die zeggen dat alle religies hetzelfde zijn gewoon stom zijn en dat mensen die zeggen dat ze allemaal onwaar zijn er ellendig aan toe zijn. Relativeren over de waarheid van God komt neer op zelfontkenning, maar de verschillende gevestigde religies op deze wereld kunnen niet claimen de waarheid te bezitten met uitsluiting van alle andere. Indien moslims anderen willen bekeren moeten ze liefdadigheid bedrijven en voorbeeldige levens leiden om mensen tot de waarheid van de Islam te leiden. Uit het werk van Rumi kunnen we opmaken dat volgens hem culturele verschillen deel uitmaken van de orde in de schepping. Hij citeert God die tegen Mozes zei:
In eenieder heb Ik een verschillende aanleg geplaatst.
Aan eenieder heb Ik een verschillende logica geschonken.
Wat verheven is voor hem is vernederend voor jou;
Wat voor hem nectarine is, is vergif voor jou.
Wanneer we wenen zijn we een wolk, met Zijn overvloed gevuld;
wanneer we lachen zijn we een moment in Zijn weerlicht gehuld.
Tot toorn en oorlog komend, zijn we een reflectie van Zijn macht;
tot vrede en vergiffenis komend, liefdesreflectie van Zijn kracht.
Voor Rumi begint vrede in het hart van het individu dat zijn eigen kwaad overwint.
[1] Hein Stufkens & Marcel Derkse. (Ankhhermes) Deventer 2003.
[2] Citaten uit Rumi’s Masnawî, deel 1 en 2.
Voorbij waar en onwaar
Een van de gevolgen van de toegankelijkheid en de wijsheid van Rumi's teksten, is dat veel mensen met totaal verschillende achtergronden, met Rumi de dialoog aangaan en hem toelaten binnen hun eigen ideeënwereld en gesproken of geschreven teksten.
Na vanuit een onverwachte invalshoek te hebben geprobeerd onder woorden te brengen hoe hopeloos je ervan wordt om partij te kiezen of waar van onwaar te onderscheiden in Syrië anno 2013, besluit Bie Vancraeynest haar Column op Mondiaal Nieuws http://www.mo.be/opinie/dit-niet-mijn-oorlog met:
Liever zoek en vind ik troost bij Rumi. Die Perzische mysticus uit de dertiende eeuw die er altijd in slaagt om mij te verlossen van moeilijke vragen. Niet door ze te beantwoorden, maar door me er op te wijzen, dat je ze soms gewoon beter niet stelt.
Ver buiten gedachten over recht en onrecht
ligt een veld.
Daar zal ik je ontmoeten.
Als de ziel zich tegen het gras vlijt,
is de wereld zo vervuld
dat voor woorden geen plaats is.
Gedachten en taal,
zelfs het woord elkaar,
zijn daar overbodig.
_Een
gedeelde, dialogale wereld; een gedeelde leefbare spiritualiteit
Een gedeelde, dialogale wereld;
een gedeelde leefbare spiritualiteit
_
|
_