Röntgenfoto van een van de longen van de wereld: het Amazonegebied
____________________________________
Lodewijk Asscher en de
kernwaarden
Door: Bart Voorzanger
zaterdag, 26 oktober 2013
Onlangs sprak Lodewijk Asscher, de minister van sociale zaken en werkgelegenheid, met zijn kamercommissie over integratie vraagstukken. De minister stond pal voor de ‘kernwaarden’ van onze samenleving en dat siert hem. Maar hij probeert ze te beschermen door ze dwingend aan anderen op te leggen. En dat is nu net wat die waarden níet toestaan.
Het paradoxale effect van zijn aanpak is dat de heer Asscher zo een grotere bedreiging van de Nederlandse kernwaarden wordt dan de mensen op wie zijn beleid gericht is.
Een toelichting aan de hand van citaten.
Verder lezen: Actua Pluriforma
website: http://www.voorzanger.nl
weblog: http://www.voorzanger.nl/weblog/index.html
Parallelle samenlevingen
______________________________________________
138 Spelregels voor de stad – een nabeschouwing
Door: Bart Voorzanger
Amsterdam,
vrijdag, 11 oktober 2013
Een bijeenkomst in De Balie onder het hoofdje ‘Spelregels voor de stad’ leidde tot niets. Wat een discussie had moeten worden over de vraag of de culturele diversiteit van de Amsterdamse bevolking tot onoverkomelijke problemen leidt en zo ja of spelregels die problemen kunnen verhelpen, verzandde in een reeks monologen.
Bij deze een korte schets en een lange nabeschouwing.
vrijdag, 11 oktober 2013
Wat er wel gebeurde: Een filosoof (Besselink) presenteerde diepzinnig klinkende
maar zonder concrete uitwerking onnavolgbare bespiegelingen
over de zegenrijke werking van ‘wrijving’, twee publicistes (Mischke en Umar)
jammerden over de last van islamitische stadsgenoten die maar bleven weigeren
zich aan ons te conformeren, twee heren (Van Oordt en Wijbenga) die de
islamitische gemeenschappen in de stad wel kennen, nuanceerden dat beeld dus
naar hen werd niet geluisterd, en een wethouder (Van Es) sprak gloedvol over de
onontkoombare superdiversiteit waaraan wij moeten wennen, die ons ook veel moois
brengt, en waarvan we de minder zegenrijk kanten kunnen bestrijden door eens wat
meer voor elkaar en minder voor onszelf op te komen. Dat laatste zal ik
hieronder graag proberen.
Zeker, dit is een ongenuanceerde samenvatting waarin niet eens
alle deelnemers genoemd zijn, maar een zo slecht opgezette en geleide
bijeenkomst verdient niet beter. Oordeel desgewenst voor uzelf.
Wat, intussen, moeten we met de vragen waarom het had moeten
draaien? ’t Is duidelijk dat de toegenomen diversiteit van onze samenleving tot
problemen leidt, of althans tot andere problemen dan in een samenleving zonder
die diversiteit. Maar dat die problemen voortkomen uit een en dezelfde
maatschappelijke verandering betekent niet dat ze ook in andere opzichten
gelijksoortig zijn. In de loop van die Balie-avond werden een flink aantal
problemen genoemd. Ik zet de belangrijkste voor u op een
rijtje.
- Onhebbelijk of zelfs agressief gedrag van moslims jegens
homo’s, schaars geklede vrouwen en joden. Dat deze klacht eenzijdig is –
ook moslims zijn slachtoffer van agressie en discriminatie – en dat het om
incidenten dus om voor moslims ongewoon gedrag gaat, is belangrijk, maar doet
aan de ontoelaatbaarheid van die incidenten niets af. Zulk gedrag is wettelijk
verboden, dus aan het ontbreken van spelregels ligt het niet. Het probleem is
dat die regels niet vanzelf spreken. Maar dat geldt voor regels in het algemeen.
Een van de eerste Baliebezoekers die aan het woord kwamen meldde dat zij graag
op de stoep fietst en door rood rijdt. Ze voegde daaraan toe dat ze wel zo
sportief was om een eventuele bekeuring voor zulk gedrag te aanvaarden, maar
daarmee legde ze onbedoeld een probleem bloot dat wel wat meer aandacht had
verdiend. Veel Amsterdammers zien wetten als suggesties waarvan ze zelf wel
uitmaken wie zich die wanneer ter harte zou moeten nemen, en de politie die die
wetten moet handhaven als een instantie waarmee wij een sportief wedstrijdje
kat-en-muis spelen. Deze mentaliteit maakt het Amsterdamse verkeer nodeloos
onoverzichtelijk en behoorlijk onveilig. Maar belangrijker nog is de boodschap
die ervan uitgaat: wie zich aan de regels houdt is een sul. Bij sommige nieuwe
Nederlanders is die boodschap helder overgekomen. Als we het leven in de stad
met spelregels willen veraangenamen, zullen we eerst hier iets aan moeten doen.
(En misschien moeten we dan ook weer eens stilstaan bij onze
veelbezongen bereidheid tot ‘gedogen’. Gedogen doe je met wetten die je niet
kunt of niet wilt afdwingen. Ik snap dat sommigen zo’n wet dan toch graag willen
behouden vanwege de morele boodschap die ervan uitgaat, maar voor morele
boodschappen is de wet de beste weg niet, en wie toestaat dat sommige wetten
worden genegeerd, ondermijnt het gezag van alle
andere.)
- Orthodoxe moslims die mensen van het andere geslacht
geen hand willen geven. Degenen die daarover vallen, formuleren het
meestal net wat anders. Ze suggereren dat het alleen gaat om mannen die vrouwen
geen hand willen geven. Daarmee maken ze er een voorbeeld van vrouwvijandig
gedrag van waartegen het prettig protesteren is, zeker als je daarbij vergeet te
melden dat ook bijvoorbeeld orthodoxe joden dit aanrakingstaboe kennen. Ik vrees
dat het onbegonnen werk is ze dat speeltje te willen afnemen. Maar dat geklaag
over islamitische vrouwvijandigheid hier onzin is, betekent niet dat er helemaal
geen probleem is.
Begroetingsrituelen maken deel uit van de spelregels van een
gemeenschap, en wie die regels overtreedt sticht verwarring en ongemak. Hier
botsen de spelregels van verschillende deelgemeenschappen, en aangezien de ene
regel niet inherent superieur is aan de andere, zit er maar één ding op: zorg
dat je andermans spelregels kent, en accepteer de verschillen. Als ik een
moslima begroet, steek ik niet meteen mijn hand uit, maar wacht ik af of zij
dat doet. Zo ja, dan zal ik haar hand hartelijk schudden, zo nee, dan begroet
ik haar even hartelijk zonder haar aan te raken. Probleem opgelost. Wie leeft
in een diverse gemeenschap moet leren omgaan met een wat complexere sociale
code, complexere spelregels dus. Dat is soms lastig, maar er staan een hoop
leuke dingen tegenover.
- Jonge meiden die door hun vaders naar het land van
herkomst worden verbannen om ze van zedeloze verlokkingen te vrijwaren.
Als het gaat om minderjarige dochters zijn die leerplichtig en overtreedt hun
vader de wet door ze van school te houden. En als het gaat om meerderjarige
dochters gaat het in elk geval om staatsburgers die van hun vrijheid worden
beroofd. In beide gevallen overtreedt zo’n vader de wet. De logistieke
problemen zijn duidelijk, maar die mogen geen reden zijn niet in te grijpen. En
als de wet onvoldoende middelen biedt, zullen we de wet snel moeten aanpassen.
Over ‘spelregels voor de stad’ hebben we het dan uiteraard niet.
- religieuze minderheden die vragen om gescheiden zwemles
voor hun kinderen, en aparte zwemuurtjes voor mannen en vrouwen. Ik snap
dat dat het organiseren van zwemlessen lastiger maakt, maar dat is dan ook
meteen waar het om gaat: een organisatorisch probleem. Een gezonde samenleving
ziet zulke problemen als uitdaging en lost ze zo elegant mogelijk op. Uiteraard
besef ik dat sommigen hier ook een ideologisch probleem zien. De minderheden in
kwestie kijken anders aan tegen de omgang tussen de seksen dan de meerderheid.
Gelukkig leven we in een land met een overheid die streeft naar ideologische
neutraliteit. Wie zich zorgen maakt over de visie van de minderheid in kwestie
staat het vrij daarover de discussie aan te gaan, maar de enige taak van de
overheid is hier de zaken zo te regelen dat zo veel mogelijk mensen zo goed
mogelijk aan hun trekken komen.
- Jonge moslimmeisjes die een hoofddoek moeten
dragen. Voor de goede orde: we verlaten hier het terrein waarop
verschillende gemeenschappen op gedeeld terrein met elkaar in botsing komen.
Het gaat alleen nog om mensen die zich ergeren aan de manier waarop ánderen met
hun kinderen omgaan. Waar die omgang evident schadelijk is, zijn er tal van
regels die ingrijpen mogelijk maken en tal van instellingen wier taak dat is.
Maar gelukkig maken we onderscheid tussen ergernis van andersdenkenden en reële
schade aan het kind. Het staat de buren vrij te proberen met de ouders van een
in hun ogen onjuist opgevoed kind in gesprek te gaan, maar zo’n gesprek mislukt
l bijvoorbaat als je daarbij niet ook je eigen opvattingen ter discussie stelt.
- Gemeenschappen waarvan de vrouwen relatief weinig
buitenshuis werken. Hiervoor geldt in principe hetzelfde als voor die
hoofddoekjes: waar dat gebrek aan uithuizigheid met geweld wordt afgedwongen kan
en moet worden ingegrepen. Maar als de vrouw in kwestie vrede heeft met haar
bestaan als huisvrouw kun je hoogstens proberen haar ervan te overtuigen dat een
leven buitenshuis haar bestaan wezenlijk zou verrijken. Uiteraard moet ze dan
wel ook zelf tot een gesprek daarover bereid zijn.
- Religieuze huwelijken. Ze komen voor, en ze
schaden geen mens, maar de wet verbiedt ze. Ik mag er graag voor pleiten de wet
op dat punt aan te passen. Onze wet staat maar twee dingen toe: een huwelijk
gesloten door een daartoe gemachtigde ambtenaar der burgerlijke stand en pas
nadien een kerkelijke inzegening van dat huwelijk. Maar waarom zou je
mensen in ’s hemelsnaam willen verbieden elkaar ten overstaan van hun Opperwezen
en hun medegelovigen eeuwige liefde, zorg, trouw, troost en eventueel
gehoorzaamheid te beloven, en die verbintenis als ‘huwelijk’ aan te duiden? ’t
Zou het grote voordeel hebben dat kerk en staat ook op dat punt echt gescheiden
raken. Je zou natuurlijk ook hier voor gedogen kunnen pleiten …
- Moskee-internaten. Allereerst: die term is misleidend en wordt voornamelijk
gebruikt door mensen die bij ‘moskee’ aan achterlijkheid en indoctrinatie denken,
om mensen dus die het waarschijnlijk al ergert dat er in Nederland moslims zíjn.
Van een echte botsing tussen deelgemeenschappen is ook hier geen sprake.
Maar opnieuw: dat betekent niet dat er geen probleem is.
Het gaat om instellingen die met de beste bedoelingen zijn
opgezet door mensen die niet altijd over alle vereiste expertise beschikken.
Ouders die hun kinderen naar zo’n instelling sturen, doen dat om hun kans op
schoolsucces zo groot mogelijk te maken, en te verhinderen dat ze op straat en
in de criminaliteit belanden. Aangezien dat precies is wat we allemaal graag
willen, en aangezien noch de scholen noch de ouders echt de daarvoor vereiste
zorg en begeleiding kunnen bieden, zit er maar één ding op: zorg dat zulke
internaten veilig zijn, dat ze in didactisch en pedagogisch opzicht goed werk
leveren, dat ze hun pupillen alle ontwikkelingsmogelijkheden bieden waarop die
recht hebben, en dat die pupillen het er naar hun zin hebben. We zijn allemaal
beter af als we zorgen voor een goed toezicht.
- Het bestaan van ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen.
Voor zover die scholen duidelijk in kwaliteit verschillen en dat de zorg van de
klagers is, klagen zij beslist terecht. Maar de klacht komt meestal voort uit
andere zorgen: ‘zwarte’ leerlingen moeten leren omgaan met (lees: zich leren
aanpassen aan) de ‘witte’ meerderheid, en dat lukt niet op een ‘zwarte’ school.
De akelige eenzijdigheid van deze klacht blijkt al klip en klaar uit het feit
dat de klagers zich nooit bezorgd tonen over de vele uiterst witte scholen in
hartje provincie. En wie serieus meent dat alle kinderen met alle soorten
kinderen moeten leren omgaan, zou moeten pleiten voor een grondige, landelijke
herverdeling van leerlingen over scholen. Dat vergt behoorlijk draconische
maatregelen, die dan ook nog eens de vrijheid van onderwijs en van opvoeding
torpederen. Zou het iets wezen in plaats daarvan gewoon eens wat in onderwijs
te investeren?
Me dunkt dat we een aantal conclusies mogen trekken. Allereerst
is het zaak om onderscheid te maken tussen reële problemen in het contact tussen
verschillende deelgemeenschappen, en ergernissen over de normen en waarden van
andersdenkenden. Beide zijn kenmerkend voor een multiculturele samenleving,
maar waar je de eerste soms kunt oplossen door de spelregels aan te passen
(steek niet in alle gevallen meteen je hand uit) en vaak gewoon door aan al
bestaande regels ook werkelijk de hand te houden, vergen de laatste eerst en
vooral een grondige herbezinning op je eigen vanzelfsprekendheden. Klagers die
daartoe niet bereid zijn en die blíjven neuzelen over hoofddoekjes, verdienen
het daarin verder genegeerd te worden. Als we bij die reële problemen dan ook
nog blijven bedenken dat het meestal om incidenten gaat dus dat generaliseren
echt onzin is, komen we een heel eind.
Daarnaast zijn er reële problemen die zich voordoen bínnen zo’n
deelgemeenschap en die zich dus ook in de meest monoculturele samenleving zullen
voordoen. Wat dat betreft heeft elke deelgemeenschap zo zijn eigen problemen.
Meisjes die in hun ontwikkeling worden gefnuikt doordat hun vader ze naar een
uithoek van Allochtonië verbant, vindt je vooral in de islamitische gemeenschap,
meisjes die al evenzeer in hun ontwikkeling worden gefnuikt doordat ze op hun
zestiende moeder worden, vindt je vooral weer elders. Dat het ene verschijnsel
op zo’n Balie-avond als groot probleem naar voren komt, terwijl het andere
alleen terloops genoemd wordt (door de filosoof, die zo eerlijk was te melden
dat hij er niet van wakker lag), zou ons aan het denken mogen
zetten.
Vroeger was klagen over de teloorgang van de eigen waarden
voorbehouden aan bejaarden die de onvermijdelijke, en deels door henzelf in gang
gezette, culturele veranderingen niet meer konden bijhouden. Nu kennen we naast
die diversiteit in de tijd, ook een diversiteit in de ruimte, en klaagt ook
jonger volk. Maar het gaat om hetzelfde ongemak: ‘ze’ doen het anders dan ‘we’,
en dus doen ‘ze’ het verkeerd. ‘Oei oei oei’ zegt de Boze Heks dan.
Reageren …
______________________________________________
138 Spelregels voor de stad – een nabeschouwing
Door: Bart Voorzanger
Amsterdam,
vrijdag, 11 oktober 2013
Een bijeenkomst in De Balie onder het hoofdje ‘Spelregels voor de stad’ leidde tot niets. Wat een discussie had moeten worden over de vraag of de culturele diversiteit van de Amsterdamse bevolking tot onoverkomelijke problemen leidt en zo ja of spelregels die problemen kunnen verhelpen, verzandde in een reeks monologen.
Bij deze een korte schets en een lange nabeschouwing.
vrijdag, 11 oktober 2013
Wat er wel gebeurde: Een filosoof (Besselink) presenteerde diepzinnig klinkende
maar zonder concrete uitwerking onnavolgbare bespiegelingen
over de zegenrijke werking van ‘wrijving’, twee publicistes (Mischke en Umar)
jammerden over de last van islamitische stadsgenoten die maar bleven weigeren
zich aan ons te conformeren, twee heren (Van Oordt en Wijbenga) die de
islamitische gemeenschappen in de stad wel kennen, nuanceerden dat beeld dus
naar hen werd niet geluisterd, en een wethouder (Van Es) sprak gloedvol over de
onontkoombare superdiversiteit waaraan wij moeten wennen, die ons ook veel moois
brengt, en waarvan we de minder zegenrijk kanten kunnen bestrijden door eens wat
meer voor elkaar en minder voor onszelf op te komen. Dat laatste zal ik
hieronder graag proberen.
Zeker, dit is een ongenuanceerde samenvatting waarin niet eens
alle deelnemers genoemd zijn, maar een zo slecht opgezette en geleide
bijeenkomst verdient niet beter. Oordeel desgewenst voor uzelf.
Wat, intussen, moeten we met de vragen waarom het had moeten
draaien? ’t Is duidelijk dat de toegenomen diversiteit van onze samenleving tot
problemen leidt, of althans tot andere problemen dan in een samenleving zonder
die diversiteit. Maar dat die problemen voortkomen uit een en dezelfde
maatschappelijke verandering betekent niet dat ze ook in andere opzichten
gelijksoortig zijn. In de loop van die Balie-avond werden een flink aantal
problemen genoemd. Ik zet de belangrijkste voor u op een
rijtje.
- Onhebbelijk of zelfs agressief gedrag van moslims jegens
homo’s, schaars geklede vrouwen en joden. Dat deze klacht eenzijdig is –
ook moslims zijn slachtoffer van agressie en discriminatie – en dat het om
incidenten dus om voor moslims ongewoon gedrag gaat, is belangrijk, maar doet
aan de ontoelaatbaarheid van die incidenten niets af. Zulk gedrag is wettelijk
verboden, dus aan het ontbreken van spelregels ligt het niet. Het probleem is
dat die regels niet vanzelf spreken. Maar dat geldt voor regels in het algemeen.
Een van de eerste Baliebezoekers die aan het woord kwamen meldde dat zij graag
op de stoep fietst en door rood rijdt. Ze voegde daaraan toe dat ze wel zo
sportief was om een eventuele bekeuring voor zulk gedrag te aanvaarden, maar
daarmee legde ze onbedoeld een probleem bloot dat wel wat meer aandacht had
verdiend. Veel Amsterdammers zien wetten als suggesties waarvan ze zelf wel
uitmaken wie zich die wanneer ter harte zou moeten nemen, en de politie die die
wetten moet handhaven als een instantie waarmee wij een sportief wedstrijdje
kat-en-muis spelen. Deze mentaliteit maakt het Amsterdamse verkeer nodeloos
onoverzichtelijk en behoorlijk onveilig. Maar belangrijker nog is de boodschap
die ervan uitgaat: wie zich aan de regels houdt is een sul. Bij sommige nieuwe
Nederlanders is die boodschap helder overgekomen. Als we het leven in de stad
met spelregels willen veraangenamen, zullen we eerst hier iets aan moeten doen.
(En misschien moeten we dan ook weer eens stilstaan bij onze
veelbezongen bereidheid tot ‘gedogen’. Gedogen doe je met wetten die je niet
kunt of niet wilt afdwingen. Ik snap dat sommigen zo’n wet dan toch graag willen
behouden vanwege de morele boodschap die ervan uitgaat, maar voor morele
boodschappen is de wet de beste weg niet, en wie toestaat dat sommige wetten
worden genegeerd, ondermijnt het gezag van alle
andere.)
- Orthodoxe moslims die mensen van het andere geslacht
geen hand willen geven. Degenen die daarover vallen, formuleren het
meestal net wat anders. Ze suggereren dat het alleen gaat om mannen die vrouwen
geen hand willen geven. Daarmee maken ze er een voorbeeld van vrouwvijandig
gedrag van waartegen het prettig protesteren is, zeker als je daarbij vergeet te
melden dat ook bijvoorbeeld orthodoxe joden dit aanrakingstaboe kennen. Ik vrees
dat het onbegonnen werk is ze dat speeltje te willen afnemen. Maar dat geklaag
over islamitische vrouwvijandigheid hier onzin is, betekent niet dat er helemaal
geen probleem is.
Begroetingsrituelen maken deel uit van de spelregels van een
gemeenschap, en wie die regels overtreedt sticht verwarring en ongemak. Hier
botsen de spelregels van verschillende deelgemeenschappen, en aangezien de ene
regel niet inherent superieur is aan de andere, zit er maar één ding op: zorg
dat je andermans spelregels kent, en accepteer de verschillen. Als ik een
moslima begroet, steek ik niet meteen mijn hand uit, maar wacht ik af of zij
dat doet. Zo ja, dan zal ik haar hand hartelijk schudden, zo nee, dan begroet
ik haar even hartelijk zonder haar aan te raken. Probleem opgelost. Wie leeft
in een diverse gemeenschap moet leren omgaan met een wat complexere sociale
code, complexere spelregels dus. Dat is soms lastig, maar er staan een hoop
leuke dingen tegenover.
- Jonge meiden die door hun vaders naar het land van
herkomst worden verbannen om ze van zedeloze verlokkingen te vrijwaren.
Als het gaat om minderjarige dochters zijn die leerplichtig en overtreedt hun
vader de wet door ze van school te houden. En als het gaat om meerderjarige
dochters gaat het in elk geval om staatsburgers die van hun vrijheid worden
beroofd. In beide gevallen overtreedt zo’n vader de wet. De logistieke
problemen zijn duidelijk, maar die mogen geen reden zijn niet in te grijpen. En
als de wet onvoldoende middelen biedt, zullen we de wet snel moeten aanpassen.
Over ‘spelregels voor de stad’ hebben we het dan uiteraard niet.
- religieuze minderheden die vragen om gescheiden zwemles
voor hun kinderen, en aparte zwemuurtjes voor mannen en vrouwen. Ik snap
dat dat het organiseren van zwemlessen lastiger maakt, maar dat is dan ook
meteen waar het om gaat: een organisatorisch probleem. Een gezonde samenleving
ziet zulke problemen als uitdaging en lost ze zo elegant mogelijk op. Uiteraard
besef ik dat sommigen hier ook een ideologisch probleem zien. De minderheden in
kwestie kijken anders aan tegen de omgang tussen de seksen dan de meerderheid.
Gelukkig leven we in een land met een overheid die streeft naar ideologische
neutraliteit. Wie zich zorgen maakt over de visie van de minderheid in kwestie
staat het vrij daarover de discussie aan te gaan, maar de enige taak van de
overheid is hier de zaken zo te regelen dat zo veel mogelijk mensen zo goed
mogelijk aan hun trekken komen.
- Jonge moslimmeisjes die een hoofddoek moeten
dragen. Voor de goede orde: we verlaten hier het terrein waarop
verschillende gemeenschappen op gedeeld terrein met elkaar in botsing komen.
Het gaat alleen nog om mensen die zich ergeren aan de manier waarop ánderen met
hun kinderen omgaan. Waar die omgang evident schadelijk is, zijn er tal van
regels die ingrijpen mogelijk maken en tal van instellingen wier taak dat is.
Maar gelukkig maken we onderscheid tussen ergernis van andersdenkenden en reële
schade aan het kind. Het staat de buren vrij te proberen met de ouders van een
in hun ogen onjuist opgevoed kind in gesprek te gaan, maar zo’n gesprek mislukt
l bijvoorbaat als je daarbij niet ook je eigen opvattingen ter discussie stelt.
- Gemeenschappen waarvan de vrouwen relatief weinig
buitenshuis werken. Hiervoor geldt in principe hetzelfde als voor die
hoofddoekjes: waar dat gebrek aan uithuizigheid met geweld wordt afgedwongen kan
en moet worden ingegrepen. Maar als de vrouw in kwestie vrede heeft met haar
bestaan als huisvrouw kun je hoogstens proberen haar ervan te overtuigen dat een
leven buitenshuis haar bestaan wezenlijk zou verrijken. Uiteraard moet ze dan
wel ook zelf tot een gesprek daarover bereid zijn.
- Religieuze huwelijken. Ze komen voor, en ze
schaden geen mens, maar de wet verbiedt ze. Ik mag er graag voor pleiten de wet
op dat punt aan te passen. Onze wet staat maar twee dingen toe: een huwelijk
gesloten door een daartoe gemachtigde ambtenaar der burgerlijke stand en pas
nadien een kerkelijke inzegening van dat huwelijk. Maar waarom zou je
mensen in ’s hemelsnaam willen verbieden elkaar ten overstaan van hun Opperwezen
en hun medegelovigen eeuwige liefde, zorg, trouw, troost en eventueel
gehoorzaamheid te beloven, en die verbintenis als ‘huwelijk’ aan te duiden? ’t
Zou het grote voordeel hebben dat kerk en staat ook op dat punt echt gescheiden
raken. Je zou natuurlijk ook hier voor gedogen kunnen pleiten …
- Moskee-internaten. Allereerst: die term is misleidend en wordt voornamelijk
gebruikt door mensen die bij ‘moskee’ aan achterlijkheid en indoctrinatie denken,
om mensen dus die het waarschijnlijk al ergert dat er in Nederland moslims zíjn.
Van een echte botsing tussen deelgemeenschappen is ook hier geen sprake.
Maar opnieuw: dat betekent niet dat er geen probleem is.
Het gaat om instellingen die met de beste bedoelingen zijn
opgezet door mensen die niet altijd over alle vereiste expertise beschikken.
Ouders die hun kinderen naar zo’n instelling sturen, doen dat om hun kans op
schoolsucces zo groot mogelijk te maken, en te verhinderen dat ze op straat en
in de criminaliteit belanden. Aangezien dat precies is wat we allemaal graag
willen, en aangezien noch de scholen noch de ouders echt de daarvoor vereiste
zorg en begeleiding kunnen bieden, zit er maar één ding op: zorg dat zulke
internaten veilig zijn, dat ze in didactisch en pedagogisch opzicht goed werk
leveren, dat ze hun pupillen alle ontwikkelingsmogelijkheden bieden waarop die
recht hebben, en dat die pupillen het er naar hun zin hebben. We zijn allemaal
beter af als we zorgen voor een goed toezicht.
- Het bestaan van ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen.
Voor zover die scholen duidelijk in kwaliteit verschillen en dat de zorg van de
klagers is, klagen zij beslist terecht. Maar de klacht komt meestal voort uit
andere zorgen: ‘zwarte’ leerlingen moeten leren omgaan met (lees: zich leren
aanpassen aan) de ‘witte’ meerderheid, en dat lukt niet op een ‘zwarte’ school.
De akelige eenzijdigheid van deze klacht blijkt al klip en klaar uit het feit
dat de klagers zich nooit bezorgd tonen over de vele uiterst witte scholen in
hartje provincie. En wie serieus meent dat alle kinderen met alle soorten
kinderen moeten leren omgaan, zou moeten pleiten voor een grondige, landelijke
herverdeling van leerlingen over scholen. Dat vergt behoorlijk draconische
maatregelen, die dan ook nog eens de vrijheid van onderwijs en van opvoeding
torpederen. Zou het iets wezen in plaats daarvan gewoon eens wat in onderwijs
te investeren?
Me dunkt dat we een aantal conclusies mogen trekken. Allereerst
is het zaak om onderscheid te maken tussen reële problemen in het contact tussen
verschillende deelgemeenschappen, en ergernissen over de normen en waarden van
andersdenkenden. Beide zijn kenmerkend voor een multiculturele samenleving,
maar waar je de eerste soms kunt oplossen door de spelregels aan te passen
(steek niet in alle gevallen meteen je hand uit) en vaak gewoon door aan al
bestaande regels ook werkelijk de hand te houden, vergen de laatste eerst en
vooral een grondige herbezinning op je eigen vanzelfsprekendheden. Klagers die
daartoe niet bereid zijn en die blíjven neuzelen over hoofddoekjes, verdienen
het daarin verder genegeerd te worden. Als we bij die reële problemen dan ook
nog blijven bedenken dat het meestal om incidenten gaat dus dat generaliseren
echt onzin is, komen we een heel eind.
Daarnaast zijn er reële problemen die zich voordoen bínnen zo’n
deelgemeenschap en die zich dus ook in de meest monoculturele samenleving zullen
voordoen. Wat dat betreft heeft elke deelgemeenschap zo zijn eigen problemen.
Meisjes die in hun ontwikkeling worden gefnuikt doordat hun vader ze naar een
uithoek van Allochtonië verbant, vindt je vooral in de islamitische gemeenschap,
meisjes die al evenzeer in hun ontwikkeling worden gefnuikt doordat ze op hun
zestiende moeder worden, vindt je vooral weer elders. Dat het ene verschijnsel
op zo’n Balie-avond als groot probleem naar voren komt, terwijl het andere
alleen terloops genoemd wordt (door de filosoof, die zo eerlijk was te melden
dat hij er niet van wakker lag), zou ons aan het denken mogen
zetten.
Vroeger was klagen over de teloorgang van de eigen waarden
voorbehouden aan bejaarden die de onvermijdelijke, en deels door henzelf in gang
gezette, culturele veranderingen niet meer konden bijhouden. Nu kennen we naast
die diversiteit in de tijd, ook een diversiteit in de ruimte, en klaagt ook
jonger volk. Maar het gaat om hetzelfde ongemak: ‘ze’ doen het anders dan ‘we’,
en dus doen ‘ze’ het verkeerd. ‘Oei oei oei’ zegt de Boze Heks dan.
Reageren …
Ascher en Waarden (vervolg)
De minister: Integratie gaat over meedoen, gaat over eisen stellen, over verwachtingen naar elkaar uitspreken, en om elkaar in staat te stellen om een bijdrage te leveren aan de samenleving. Dat het bij integratie om meedoen gaat, spreekt vanzelf. Maar het is goed dat zo nu en dan te memoreren. Als we willen dat nieuwkomers meedoen, stelt dat eisen. En wil het allemaal van harte gaan, dan stelt dat eisen aan álle betrokkenen. Het is dus mooi dat de minister hier maar liefst twee keer het woordje ‘elkaar’ gebruikt – en jammer dat hij het in het vervolg alleen over eisen aan nieuwkomers heeft. Die nieuwkomers krijgen wat Asscher betreft best enige ruimte, maar daar zitten flink wat voorwaarden aan: … zolang je maar onderdeel uitmaakt van die samenleving, zolang je de kernwaarden kent en deelt, zolang je meedoet aan het economisch proces, zolang je je aan de wetten en regels houdt en die ook uitdraagt, is het vanzelfsprekend, gelukkig, de vrijheid van een ieder om daarin eigen keuzes te maken, eigen voorkeuren te hebben en eigen verbanden op te zoeken. Iets anders is het als men zich georganiseerd van de samenleving afkeert … De minister erkent het recht van mensen zich in eigen kring te organiseren en daarbinnen hun eigen keuzes te doen en hun eigen voorkeuren te volgen, zolang die eigen kring maar geen gesloten enclave wordt. Daar zal geen redelijk mens het mee oneens zijn. Tevens eist de minister dat iedereen die in dit land woont de kernwaarden kent en deelt. Dat ‘kennen’ is óók nog zo’n vreemde eis niet. Samenwerken wordt een stuk makkelijker als je weet wat voor anderen wezenlijk is, al had de minister ook hier wel even mogen zeggen dat die eis andermans kernwaarden te kennen dan wel voor álle betrokkenen geldt. Maar dat ‘delen’ zou ons moeten bevreemden. Gewetensvrijheid en geloofsvrijheid zijn in de grondwet verankerd, en die vrijheden houden toch echt in dat je géén eisen kunt stellen aan de overtuigingen van anderen, terwijl de minister dat hier wel lijkt te doen. ’t Is bij nader inzien dus toch misschien geen toeval dat hij zijn eerste eis – kennis van andermans kernwaarden – alleen aan níeuwe Nederlanders stelt: hun eígen kernwaarden doen er niet toe; die moeten ze zo snel mogelijk door de ‘onze’ vervangen. Twee maten Dat de minister eisen stelt aan de overtuigingen van nieuwkomers, en hen daarmee anders behandelt dan gevestigd volk blijkt eveneens uit zijn eis dat zij zich niet alleen aan wetten en regels houden – dat moet iedereen – maar dat ze die ook ‘uitdragen’. Autochtone landgenoten pleiten geregeld voor het afschaffen of veranderen van wetten, maar tegen zulk evident níet uitdragen van wetten en regels protesteert de heer Asscher nergens. En diezelfde ongelijkheid in behandeling komt naar voren in het volgende citaat naar aanleiding van de vraag wat er van rijkswege wordt ondernomen op het terrein van de sociaal-culturele integratie: Er is inzet op het verinnerlijken van de kernwaarden o.a. in het curriculum burgerschap in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en het MBO. … Ook het nieuwe instrument participatiecontract … moet wat mij betreft bijdragen aan het verinnerlijken van waarden die het je mogelijk maken om op een succesvolle manier mee toe doen in de Nederlandse samenleving. De minister denkt bij integratie dus aan het verinnerlijken van kernwaarden. Dat verdraagt zich slecht met wat van diezelfde kernwaarden toch misschien wel de meest fundamentele is: de vrijheid van geweten. Bovendien stelt niemand die eis aan gevestigde Nederlanders die zich van deze of gene kernwaarde distantiëren. Autochtone politici die ervoor pleiten de grondwettelijke vrijheid van godsdienst of onderwijs te schrappen, geven daarmee aan de waarde af te wijzen die de wetgever ooit aan die vrijheden gaf. Maar niemand verwijt hen dat ze onze kernwaarden niet ‘delen’ en ‘uitdragen’, dat ze onvoldoende geïntegreerd zijn en zich afkeren van de Nederlandse samenleving. Niemand pleit ervoor een curriculum burgerschap voor zulke politici te ontwikkelen, of ze een participatiecontract op te dringen. En terecht wat mij betreft. Het recht om kernwaarden af te wijzen lijkt me een groot goed. Wie nieuwkomers dat recht ontzegt zonder dat ook anderen te doen, meet met twee maten en neemt een loopje met die kernwaarden zelf. De rector van de IUR Duidelijker nog wordt de heer Asscher als hij het heeft over de Islamitische Universiteit Rotterdam waarvan de rector onlangs dingen zei en schreef die hem – de minister – en anderen in het verkeerde keelgat schoten. Die universiteit wordt geacht een brugfunctie te vervullen tussen de islamitische en de westerse cultuur en beschaving … maar nu zijn er uitlatingen gedaan door de rector van die instelling die de kamer, maar mij ook, zeer tegen de borst stuiten. |
Stenigen als een van de voorgeschreven straffen,
mannen die vrouwen mogen slaan, allemaal uitspraken die op geen enkele manier stroken met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving, van onze democratische rechtstaat, zoals gelijkheid tussen man en vrouw, en waar ook bij hoort dat we geen andere rechtssystemen dulden in Nederland. … De rector schreef inderdaad dat steniging een binnen de islam voorgeschreven straf is, maar hij deed dat in een boek over islamitisch recht, en hij deed daarmee een feitelijke mededeling die, mits juist, in zo’n boek ook geheel op zijn plek is. Nu valt er over de juistheid van die mededeling te twisten – de koran kent steniging als straf niet; de sharia wel (net als de bijbel trouwens), maar die beroept zich daarbij op de traditie die ook veel moslims als mensenwerk erkennen. Steniging als straf is binnen de islam dan ook beslist niet onomstreden. Maar ik neem niet aan dat de minister hier positie kiest in een theologisch-juridisch debat. Hij gaat er, mogelijk terecht, van uit dat de rector een voorstander van islamitisch recht is en dat in Nederland graag ingevoerd zag. En dat zint de minister niet. De rector dient te vinden dat steniging en allerlei andere aspecten van de sharia onaanvaardbaar want strijdig met de Nederlandse kenwaarden zijn. Nu stelt de rector in zijn boek eveneens dat individuele moslims niet op eigen houtje tot steniging mogen overgaan. Hij erkent daarmee dat zo’n straf in landen als Nederland onmogelijk, want strijdig met ’s lands wet is. En hij geeft daarmee tevens aan dat moslims zich aan die wet hebben te houden. Maar dat is de minister kennelijk niet genoeg. De rector moet vinden dat de wet niet veranderd mag worden, en daarmee beneemt de minister de rector het recht op een met zijn (interpretatie van zijn) religie strokende mening, en dus beneemt hij hem de vrijheid van geweten, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting. De Nederlandse kernwaarden worden hier inderdaad ondergraven, alleen gebeurt dat niet door de rector van de IUR maar door de minister zelf. De rector van de IUR deed in verschillende contexten nog een hoop andere uitspraken en sommige daarvan zijn zacht gezegd weinig verheffend. Maar wat de minister zou moeten beseffen is dat niemands democratische rechten belangrijker zijn dan die van mensen met wie je het fundamenteel oneens bent. Zoals wie dan ook (Voltaire was ’t naar alle waarschijnlijkheid niet) ooit zei: Ik verafschuw uw meningen, maar ik heb mijn leven over voor uw recht ze te uiten.’ Het democratisch belang van dissidenten Nieuwkomers die bepaalde aspecten van de nu in de Nederlandse wet verankerde normen en waarden afwijzen, verschillen daarin niet wezenlijk van de al eerder genoemde Nederlanders die de grondwettelijke vrijheid van godsdienst of van onderwijs willen schrappen. En beide groepen hebben illustere voorgangers: de eerste pleitbezorgers van ruimere mogelijkheden voor abortus of euthanasie, de moedige enkelingen die zich zo’n eeuw geleden inzetten voor vrouwenkiesrecht, en de voorvechters van het afschaffen van de doodstraf en van de slavernij nog weer eerder. Al die pioniers vochten voor zaken die de grote meerderheid destijds fundamenteel in strijd achtte met ‘de’ Nederlandse kernwaarden. Als zulke ooit kleine minderheden niet hadden vastgehouden aan hun recht om hun mening naar voren te brengen en te bepleiten, waren abortus en euthanasie nu gewoon nog verboden, zou vrouwenkiesrecht nog altijd een stiekeme droom zijn, werden er nog steeds regelmatig veroordeelden terechtgesteld en was slavernij nog altijd toegestaan. Ik moet daar niet aan denken, en de minister ongetwijfeld ook niet. Een vitale democratie kent een permanente discussie over zijn kernwaarden. Voor die discussie zijn dissidente minderheden onontbeerlijk. En de moraal van die minderheden zal door de meerderheid altijd als bedreigend en regelmatig zelfs als abject worden ervaren. Wie niet bereid is zulke ‘abjecte’ meningen te tolereren, kiest voor een land waarin wetten en waarden in graniet gebeiteld zijn en waarin dissidente minderheden worden heropgevoed middels burgerschapscurricula en participatiecontracten, of iets ingrijpenders als dat allemaal niet helpt – het soort land dus dat we kennen uit het voormalige Oostblok, en dat in veel ons daar onwelgevallige opzichten lijkt op het huidige Iran of Saoedi-Arabië. Een populistisch klimaat is niet bevorderlijk voor dissidenten, maar van een bezonnen minister mag je verwachten dat hij zich niet door zo’n klimaat laat meeslepen. (Alle citaten zijn ontleend aan de via internet uitgezonden vergadering van de vaste kamercommissie voor sociale zaken en werkgelegenheid op donderdagmiddag 17 oktober 2013; de cursiveringen zijn van mij.) Reageren … |