Allah is schoon en Hij houdt van schoonheid
De idee van een esthetisch heelal is gebaseerd op het feit dat de Schepper Zelf schoon is en van schoonheid houdt en dus mooie dingen schept. Dat wil meteen al zeggen dat er eigenlijk geen lelijke scheppingsvormen bestaan en dat
wij onze kleinzielige maatstaafjes, zoals daar zijn: belang, begeerte, lust, onlust, over schoonheid en lelijkheid dienen op te schorten. Kom er maar in Kant!
Kant weet door middel van de loskoppeling van schoonheid en perfectie mogelijk om ook het imperfecte als schoon te ervaren. Ten tweede weet Kant aldus het schone te verbinden met een morele implicatie: vrije schoonheid kan nu als symbool van het zedelijk-goede worden beschouwd
(§59). Het is deze ‘kracht' waarmee Kant de vrije schoonheid wapent.
Gelukkig besteedt Kant ook nog aandacht aan het alledaags verstand (252): ‘We
noemen gebouwen of bomen majestueus en groots, en velden lachend en vrolijk;
zelfs kleuren worden onschuldig, bescheiden of teder genoemd, omdat ze gevoelens
teweegbrengen die iets bevatten dat analoog is aan het bewustzijn van een door
morele oordelen bewerkstelligde gemoedstoestand. De smaak maakt om zo te zegen
de overgang mogelijk van de zintuiglijke bekoring naar het habituele morele
belang zonder een al te brute sprong, doordat hij de verbeeldingskracht ook in
haar vrijheid als doelmatig voor het verstand bepaalbaar voorstelt en ons leert
om zelfs in objecten van de zintuigen waarmee geen zintuiglijke bekoring gemoeid
is een vrij welgevallen te vinden.’
In de ervaring van het mathematisch verhevene, ook wel het mathematisch sublieme genoemd, laat volgens Kant ons voorstellingsvermogen het afweten omdat zij niet in staat is een gegeven omvangrijk object als één afgeronde aanschouwing in zich op te nemen. Alleen door tussenkomst van de rede-ideeën van absolute totaliteit en oneindigheid verkrijgen wij alsnog grip op het vormloze in het aanschouwing gegevene.
Fazlur Rahman zegt het in
Major Themes of the Qur'an als volgt:
De Koran spreekt zo vaak
en zo regelmatig over Allah in Zijn oneindige
majesteit en oneindige genade.
Maar dat gebeurt binnen zoveel
verschillende contexten. En in zoveel
verschillende relaties tot de
schepping en de mens, dat het onmogelijk
wordt zich een totaalbeeld
van Hem voor te stellen. Als mens kunnen
we geen totaalbeeld geven, dat recht
doet aan de bedoelingen van de Koran.
Gewoon, omdat we niet in staat zijn alle
beschrijvingen en verklaringen
van de Koran, onder te brengen in één
mentaal totaalbeeld.
Zo schrijft Kant: ‘De natuur is dus verheven in de verschijningen waarvan de
aanschouwing de idee van haar oneindigheid met zich meebrengt. En dat laatste
kan nu uitsluitend gebeuren in het geval van de inadequaatheid van zelfs de
grootste inspanning van onze verbeeldingskracht bij de schatting van de grootte
van een object.'
wij onze kleinzielige maatstaafjes, zoals daar zijn: belang, begeerte, lust, onlust, over schoonheid en lelijkheid dienen op te schorten. Kom er maar in Kant!
Kant weet door middel van de loskoppeling van schoonheid en perfectie mogelijk om ook het imperfecte als schoon te ervaren. Ten tweede weet Kant aldus het schone te verbinden met een morele implicatie: vrije schoonheid kan nu als symbool van het zedelijk-goede worden beschouwd
(§59). Het is deze ‘kracht' waarmee Kant de vrije schoonheid wapent.
Gelukkig besteedt Kant ook nog aandacht aan het alledaags verstand (252): ‘We
noemen gebouwen of bomen majestueus en groots, en velden lachend en vrolijk;
zelfs kleuren worden onschuldig, bescheiden of teder genoemd, omdat ze gevoelens
teweegbrengen die iets bevatten dat analoog is aan het bewustzijn van een door
morele oordelen bewerkstelligde gemoedstoestand. De smaak maakt om zo te zegen
de overgang mogelijk van de zintuiglijke bekoring naar het habituele morele
belang zonder een al te brute sprong, doordat hij de verbeeldingskracht ook in
haar vrijheid als doelmatig voor het verstand bepaalbaar voorstelt en ons leert
om zelfs in objecten van de zintuigen waarmee geen zintuiglijke bekoring gemoeid
is een vrij welgevallen te vinden.’
In de ervaring van het mathematisch verhevene, ook wel het mathematisch sublieme genoemd, laat volgens Kant ons voorstellingsvermogen het afweten omdat zij niet in staat is een gegeven omvangrijk object als één afgeronde aanschouwing in zich op te nemen. Alleen door tussenkomst van de rede-ideeën van absolute totaliteit en oneindigheid verkrijgen wij alsnog grip op het vormloze in het aanschouwing gegevene.
Fazlur Rahman zegt het in
Major Themes of the Qur'an als volgt:
De Koran spreekt zo vaak
en zo regelmatig over Allah in Zijn oneindige
majesteit en oneindige genade.
Maar dat gebeurt binnen zoveel
verschillende contexten. En in zoveel
verschillende relaties tot de
schepping en de mens, dat het onmogelijk
wordt zich een totaalbeeld
van Hem voor te stellen. Als mens kunnen
we geen totaalbeeld geven, dat recht
doet aan de bedoelingen van de Koran.
Gewoon, omdat we niet in staat zijn alle
beschrijvingen en verklaringen
van de Koran, onder te brengen in één
mentaal totaalbeeld.
Zo schrijft Kant: ‘De natuur is dus verheven in de verschijningen waarvan de
aanschouwing de idee van haar oneindigheid met zich meebrengt. En dat laatste
kan nu uitsluitend gebeuren in het geval van de inadequaatheid van zelfs de
grootste inspanning van onze verbeeldingskracht bij de schatting van de grootte
van een object.'
Het verhaal van de man die droomde dat zijn hoop op rijkdom zou worden vervuld in Cairo en dat er in een bepaald huis in een bepaalde buurt van die stad een schat was begraven. Toen hij in Cairo arriveerde, zei iemand tegen hem, ‘Ik heb gedroomd over een schat in dat en dat huis in Bagdad’, en hij beschreef de buurt en het huis waarin die man woonde. Deze begreep echter goed dat de informatie over de schat in Cairo aan hem in zijn droom was gegeven, opdat hij zich zou realiseren dat, hoewel hij nergens anders hoefde te zoeken dan in zijn eigen huis, hij deze schat in werkelijkheid toch alleen had kunnen vinden door naar Egypte te reizen.
Er was eens een man die geld en onroerend goed erfde: hij gooide alles over de balk, en hij bleef verlaten en miserabel achter.
De erfenis blijft niet trouw aan zijn nieuwe eigenaar, en wordt snel uitgegeven, soms is de eigenaar zonder laatste wil, gestopt met leven.
Van de rijkdom van een erfenis beseft men de waarde niet,
omdat het niet in het zweet des aanschijns is verdiend.
Zo kennen wij ook niet de waarde van onze ziel, omdat God
hem in Zijn vrijgevigheid voor niets aan ons heeft gegeven.
Zijn contanten werden schulden en zijn huis met meubilair verkocht, hij bleef alleen achter als een uil in de woestijn, totaal gesjochten.
Hij jammerde: ‘O Heer, U bent Degene Die de voorziening schenkt, schenk mij dus van uw voorziening of zend mij anders de dood.
Toen hij helemaal leeg gehuild was, begon hij weer God aan te roepen, met het lied: ‘O Heer!’En: ‘O Heer bescherm mij!’
De profeet daarom gezegd: ‘De gelovige lijkt op een luit,
als zijn buik leeg is, komen er mooie geluiden uit.’
Is het eenmaal gevuld, dan legt de luitspeler zijn luit neer. U bent als die luit, raak niet vol, want alles wat van zijn hand komt is zoet.
Zorg ervoor leeg te zijn en bereik een plezierige staat tussen zijn twee vingers: ‘waar’ raakt in vervoering van de wijn van ‘nergens’.
De weerspannigheid heeft de huilende erfgenaam verlaten, tranen stroomden en versterkten zijn geloof, en gaven zijn devotie water.
De reden waarom het verhoren van het oprechte gebed van de gelovige wordt uitgesteld
Hoe vaak is er niet een oprechte aanbidder, die met hart en ziel zijn smeekbeden hijgt, waarvan de rook van oprechtheid opstijgt.
En van de klaagliederen van de zondaars stijgt het parfum, van door liefde en verlangen vervulde harten, tot aan de hoge hemelen.
Dan smeken de engelen tot de Ware: ‘U Die elk gebed verhoort,
U tot wiens Wezen eenieder zijn toevlucht zoekt, een trouwe dienaar
van u verricht zijn nederige smeekbeden tot U, omdat hij geen enkel ander wezen kent dat hij volledig vertrouwt en waarop hij bouwt.
U verleent Uw gunsten zelfs aan vreemdelingen, elke vurige smeker, eenieder die een tong heeft, legt zijn wens aan U voor.
De Ware zegt tegen de engelen: ‘Het is niet omdat hij zondig is,
of fouten maakt, dat ik het uitstel om zijn gebed te verhoren,
in het vertragen van zijn wens zit een goedheid en mildheid verborgen, het is om hem te helpen, voor hem te zorgen.
Zijn nood noodzaakte hem, zijn vroegere staat van onverschilligheid te verlaten en zich tot Mij te wenden, die heeft hem bij zijn haar gepakt en in Mijn tegenwoordigheid getrokken
Als Ik voorzie in zijn behoeften en zijn gebeden verhoor, vergeet hij Mij weer, waarna hij als een kind naar zijn zorgeloos spel terugkeert.
Hij smeekt vanuit het diepst van zijn gewonde innerlijk, met gebroken hart: ‘O Begunstiger, O Verrijker! huilt hij en jammert.
Het is Mij aangenaam zijn stem te horen, die huilt en smeekt en, ‘O Heer, o Heer’, herhaalt en zijn geheimen en zorgen aan Mij vertelt.
Zo smeekt en pleit hij en probeert Mij op allerlei manieren te overtuigen, aan te tonen dat hij in zijn recht staat, en Mij te bekoren.
Papegaaien en nachtegalen worden in kooien opgesloten omdat ze met hun plezierige kunsten en gezang de mensen kunnen vermaken.
Maar niemand stopt ooit kraaien en uilen in een kooi, omdat ze zo plezierig in de omgang zijn; dat is nog nooit vertoond.
Wanneer twee mensen, een van hen een oude man en de ander een schone jongeling, bij een bakker komen die van jongens houdt
en beiden komen om brood te kopen, pakt de bakker meteen een brood en zegt tegen de oude man: ‘Alsjeblieft, hier is je brood.’
Maar de ander geeft hij niet meteen zijn brood, want hij wil nog even van diens aanblik genieten en zal zorgen dat hij langer blijft,
door tegen hem te zeggen: ‘Ga zitten, rust even uit, het is zo gebeurd, het verse brood kan elk moment uit de oven komen!
En als het brood is gebakken en heet uit de oven komt, en aan de jongeman wordt overhandigd, zegt de bakker: ‘Eet nog wat gebak.’
Op die manier zal hij proberen hem aan het lijntje te houden,
en heimelijk trachten hem als een vogel in zijn kooi te houden.
Of hij zegt: ‘O schone jongeling! Ik heb nog wat belangrijks met jou te bespreken, wacht nog even, je moet iets voor mij bekijken!
Dat is de werkelijke reden dat de smeekbeden van de gelovigen,
of ze nou goed of slecht zijn, niet meteen worden verhoord.
Terug naar het verhaal van de man die in zijn droom het bericht ontving dat er in Cairo een schat op hem wachtte
Toen de man die een erfenis had ontvangen en hem had verspild,
aan lager wal was geraakt, begon hij te jammeren: ‘O Heer, o Heer!’
Waarlijk, wie zal ooit aan die Deur kloppen, vanwaar genade wordt uitgestort, zonder met honderd lentes te worden verhoord?
Hij droomde op een nacht dat hij een stem uit de hemel hoorde:
‘Uw fortuin zal in Cairo worden gevonden!’
Ga naar Cairo, daar zal alles voor u in orde komen, Hij heeft uw nederige smeekbede verhoord, want Hij is Degene Die verhoort.
Er ligt daar en daar, op die plek, een grote schat begraven,
u dient naar Cairo te gaan om die te gaan zoeken en op te graven.
O arme stakker! Sta op en talm of aarzel niet,
ga direct van Bagdad naar Cairo, dat veld met suikerriet.
Nadat hij uit Bagdad vertrok en in Cairo aankwam,
kreeg hij weer moed; bij het zien van Egypte werd zijn rug warm.
Want hij leefde in de hoop dat de belofte van de hemelse stem zou uitkomen en in Cairo de schat zou vinden, waarvan hij bleef dromen.
‘In die en die buurt en op die en die plek daar ligt een extreem zeldzame en bijzonder rijke schat begraven.’
Maar hij had na zijn reis geen cent meer over om te eten of van te leven, en hij was bijna zo ver zich op bedelaarspad te begeven.
Gevoelens van eer en schande weerhielden hem, hij kon zijn hand niet ophouden en hij besloot standvastig en geduldig vol te houden.
Tegelijkertijd schudde hij op zijn grondvesten van de honger,
en hij zag geen uitweg, er zat niets anders op dan te bedelen.
‘Nadat de nacht is gevallen’, had hij beraamd, ‘kom ik tevoorschijn en ga in het donker bedelen dan voel ik mij niet zo beschaamd.’
Als een nachtvogel ga ik de Ware gedenken en op die manier bedelen, er zal altijd wel iemand een cent van het dak gooien.
Zich zo moed inpratend, trok hij te middernacht de buurt in, rond zwervend in de straten, om voor het eerst als een bedelaar te praten.
Het ene moment voelde hij zich te verlegen om te bedelen, het andere moment dwong zijn honger en zei: ‘Vooruit bedelen!’
Het eerste derde deel van de nacht zette hij een voet vooruit en weer terug, mompelend: ‘Zal ik bedelen of slapen met een droge mond?’
De man was in Cairo aangekomen en was ‘s nachts de straat opgegaan om te bedelen, maar hij werd opgepakt door de nachtwacht die hem een pak slaag gaf, maar hem ook zijn doel deed bereiken, want ‘het kan zijn dat u tegenzin in iets hebt terwijl het goed voor u is’ en Allah heeft ook gezegd dat Hij ‘weldra verlichting zal geven na ongemak’ en: ‘Voorwaar, zo gaat vergemakkelijking vergezeld van ongemak.’ De profeet, vrede zij met hem, heeft hierover gezegd: ‘Verhevig, o moeilijkheden, want hoe heviger u wordt hoe sneller u voorbij bent!’ En alle geopenbaarde boeken bevestigen dit.
Plotseling werd hij door een nachtwacht beetgepakt, deze kon zijn woede niet beheersen en begon de van honger in elkaar krimpende
arme stakker met zijn stok te slaan. In die dagen leed men veel schade van dieven die in de duistere nacht hun slag konden slaan.
Het waren nachten waarin veel gebeurde en diefstal was schering
en inslag en de politie was waakzaam en zocht constant naar dieven.
In feite had de kalief gezegd: ‘Sla de hand af van eenieder die
‘s nachts buiten rondloopt, ook al is het familie van mij.’
Om deze waakzaamheid te bereiken had de kalief gevraagd aan de politie: ‘Waarom zijn jullie zo verdraagzaam tegenover dieven?
Waarom laten jullie je door de leugens van die dieven in de luren leggen? Hoe zoet zijn hun steekpenningen kun je me dat uitleggen?
Als je aan dieven en allerlei gespuis genade toont, betekent het
dat je de zwakke mensen slaat en hen geen mededogen toont.
Jullie kunnen de misdaden van allerlei criminelen uit mededogen niet ongestraft laten, niet zij lijden, maar de goede eerlijke mensen lijden.
Amputeer de vergiftigde vinger om groter gevaar te voorkomen, zie de vergiftiging en de ondergang van het hele lichaam onder ogen!’
De avondklok was ingesteld omdat het aantal dieven hand over hand toenam, en het waren zowel ervaren als onervaren dieven.
Het was in zo’n gespannen tijd dat de nachtwacht die arme stakker op straat zag en hem een pak slaag gaf, van ontelbaar veel klappen.
Tussen de schreeuwen en kreten om genade door, brulde de arme man: ‘Laat mij de volledige waarheid vertellen! Niet slaan!’
De nachtwacht zei: ‘Goed dan, ik geef je de kans om uit te leggen, zodat ik kan begrijpen wat je op dit uur hier op straat uitspookt!’
Jij hoort hier niet, volgens mij ben je een vreemdeling, want ik ken je niet, vertel me de volledige waarheid over wat je van plan was hier.
We staan onder enorme druk van de regeringsambtenaren die ons hebben gevraagd, waarom het aantal dieven steeds toeneemt
De dieven nemen toe door types als jij, leeglopers en karakterloze types als jij! Vertel me eerst waar de rest van jouw dievenbende zit!
Anders zal ik alles wat zij doen op jou verhalen, dat is de enige manier waarop eerlijke burgers weer rustig adem kunnen halen.’
De arme stakker begon ermee bij Allah te zweren: ‘Ik ben geen inbreker noch een beurzensnijder, oplichter noch dief.
Ik ben absoluut geen dief en ook geen verdachte, ik ben een vreemdeling in Egypte, en ik kom helemaal uit Bagdad.’
Uitleg van de overlevering waarin de profeet heeft gezegd: ‘Leugens veroorzaken verdenking, terwijl de waarheid vertrouwen wekt.’
Hij vertelde de nachtwacht over zijn droom en de schat, en de politieman begreep dat hij de waarheid sprak en kwam tot rust.
Uit het zweren van de man proefde hij dat die de waarheid sprak, uit zijn woorden maakte hij op dat ze oprecht waren en vanuit zijn hart.
Het hart voelt zich getroost en gerustgesteld door ware woorden, zoals een dorstig man getroost wordt door water.
Behalve wanneer het hart gesluierd is of zonder inzicht aan waanzin lijdt en geen onderscheid maakt tussen een dwaas en een profeet.
Anders zou het begrijpen, dat wanneer de boodschap, die uit de ware bron komt, zou neerdalen op de maan, die in tweeën zou splijten.
De maan zou splijten maar niet het hart van degene die gesluierd is, want die wordt door Allah verworpen omdat hij niet geliefd is.
De nachtwacht was ontroerd en zijn ogen waren vochtig geworden, maar van de waarheidsgeur in het hart niet van de droge woorden.
Het ene woord komt van de lippen met als bron de hel, het andere woord komt binnen het bereik van de lippen van de stad van de ziel.
Er is een geestverruimende zee en een depressie veroorzakende zee, onze lippen zijn een sluis, waar die twee zeeën bij elkaar komen.
Het lijkt op een grote markt tussen twee steden, van alle kanten worden alles soorten goederen daarheen gereden.
Beschadigde, namaak en gestolen goederen, maar ook artikelen
door het volk gewaardeerd als parels en winstgevende goederen.
Op die dorpsmarkt verzamelen zich geslepen mensen die kunnen onderhandelen en afdingen om te kijken of er iets van hun gading is.
Voor de een is zo’n marktplaats een plek om winst te maken,
voor anderen is het een plaats van illusie en verlies lijden.
Elk onderdeeltje van deze wereld, een voor een, is een voetboei voor de dwazen en een bevrijding van die boeien voor de wijzen.
De wereld is voor de een reden voor dankbaarheid en voor de ander vergif, voor de een glimlacht zij vriendelijk en de ander haat ze.
Voor de een zoeter dan honing en bitter als gif voor de ander; mooi als genade voor de een, en vreselijk als gramschap voor de ander.
Elk levenloos ding vertelt zijn verhaal aan de profeet, de Ka’ba getuigt welsprekend van de bedevaartganger in zijn voordeel.
Ook de moskee getuigt van de mensen die in hem het gebed verrichten, en zegt: ‘Hij kwam van ver om mij te bezoeken.’
Het vuur is als bloemen, als zoete basilicum en rozen, voor iemand als Chalîl, voor iemand als Namrud daarentegen is het de dood.
O Hasan, dit hebben we vele malen herhaald,
maar ik ben nooit te moe om er tot het einde mee door te gaan.
Herhaalde malen eet u dagelijks brood, anders wordt u te mager, steeds hetzelfde brood, waarom bent u niet oververzadigd?
U eet en bent verzadigd en u verteert wat u eet, daarna krijgt u opnieuw honger, en kent geen oververzadiging of indigestie.
Wanneer iemand werkelijk de pijn van honger voelt, ondergaat ieder deeltje van het lichaam een vernieuwing, en wil worden gevoed.
Eetgenot wordt door honger veroorzaakt, niet door experimenteren met een nieuw receptenboek, honger maakt rauwe bonen zoet.
Matheid en verveling worden veroorzaakt door gebrek aan honger, en volledige oververzadiging, niet van de herhalingen in gesprekken.
Waarom krijgen we niet genoeg van zaken doen, pingelen en afdingen, en gladde praatjes om mensen op te lichten?
Waarom raken we niet oververzadigd van kwaadsprekerij over anderen in hun afwezigheid en achterklap, de laatste zestig jaar?
Keer op keer spreken we vleiende woorden die we niet menen en maken we amoureuze gebaren om vrouwen te versieren.
Elk woord is invloedrijker, vuriger en amoureuzer dan het vorige, het zijn de woorden die we herhalen tot in het buitensporige..
De kwaal maakt het oude geneesmiddel nieuw, de kwaal breekt alle oude dode takken, door hun eigen dodelijke vermoeidheid.
De kwaal is de alchemie die alle dingen nieuw maakt, daar waar een kwaal opkomt, bestaat geen verveling of vermoeidheid.
Kom tot jezelf en denk hierover na, blijf niet zuchten uit verveling, wat je nodig hebt is tegenslag, kwalen en lijden!
Placebo’s brengen geen echte genezing op gang, zij misleiden de zieke en lijken op struikrovers die tol eisen om te mogen passeren.
Brak water is geen oplossing voor dorst, zelfs al lijkt het koud en verrukkelijk op het moment dat je het drinkt.
Toch betovert het je op dat moment en voorkomt dat je het zoete water gaat zoeken, waarvan honderden planten groeien en bloeien.
Op dezelfde manier verhindert elk stukje vals goud om het echte goud te herkennen, waar er ook maar goud is te bekennen.
Het valse goud zegt: ‘Ik ben wat u zoekt, neem mij, o zoeker!
Maar het laat u struikelen en rukt uw vleugels uit met zijn woeker.
Hij zegt: ‘Ik zal uw lasten dragen maar vormt zelf een last, doet het lijken dat u hem mat zet maar heeft in werkelijkheid u al mat gezet.
Vooruit, blijf weg van placebo’s opdat uw kwaal moge genezen, laat uw kwaal voor u genezing beteken en u heerlijke geuren brengen.
De nachtwacht zei: ‘Je bent geen dief en geen onguur tuig,
je bent een goed mens, maar je bent onnozel en goedgelovig.
Je maakt zo’n langer reis en dat baseer je op illusies en dromen, je moet wat kritischer denken, dan had je niet zo’n reis ondernomen!
Ik heb heel vaak gedroomd, voortdurend doe ik dat,
dat er een schat ligt begraven in Bagdad
Verborgen in die en die buurt en in die en die straat, en hij noemde de naam van de straat waar de arme stakker woonde.
Hij ligt in dat en dat huis, ga het maar zoeken’, en de nachtwacht noemde het precieze adres en zelfs de naam van de zoeker.
Heel vaak heb ik zelf gedroomd dat er een schat ligt in een bepaalde woning in Bagdad, maar denk je dat ik mijn eigen huis verlaat
voor zo’n illusie? Terwijl jij door een zo’n droom helemaal hiernaar toe komt zonder te denken aan tegenslagen of uitputting!’
De dromen van een onnozele dwaas zijn in overeenstemming met zijn hoeveelheid verstand, net als hijzelf is het nergens goed voor.
Weet dat de dromen van een vrouw heel anders zijn dan die van een man, maar dat komt natuurlijk door haar zwakke geest en verstand.
Dromen van een dwaas iemand met weinig verstand, zijn van weinig waarde, maar die van iemand zonder verstand: zijn slechts wind!’
Ondertussen zei de zoeker tegen zichzelf: ‘De schat is in mijn eigen huis, waarom ben ik dan straatarm en sta ik hier te jammeren?
Terwijl ik bovenop een schat zat, stierf ik bijna van armoede en honger, omdat ik onachtzaam was en suf en verblind was!’
Toen het tot hem doordrong, begon de vreugde en vervoering, zijn zorgen waren voorbij en innerlijk prees hij Allah in alle toonaarden.
Mijn voorziening blijkt te zijn verbonden met de ellende die ik moest meemaken en de stok van deze nachtwacht, de bron van levenswater
is in mijn eigen huis en ik wist nergens van! Ik dacht dat ik failliet was en tot armoede vervallen, het tegenovergestelde blijkt waar!
Van mij part noem je me dwaas en onnozel, een waardeloze vent die nergens voor deugt, maar de schat is van mij, vertel me wat je wilt.
Zonder twijfel heb ik mijn doel bereikt, mijn hartenwens is vervuld, hé loslippige nachtwacht, zeg tegen mij wat je wilt!
Noem me maar zielig en ziekelijk, eerwaarde heer! Voor jou mag ik zielig en ziek zijn, maar voor mezelf ben ik helemaal gelukkig.
Het was veel erger geweest als ik in jouw ogen een rozentuin was,
en voor mezelf, ellendig en minderwaardig ..
Anekdote
Op een dag zei een gemene kerel tegen een darwisj:
‘Hier kent helemaal niemand jou.’ Hierop zei de darwisj:
‘Ik ben hier een vreemdeling, het is heel goed mogelijk dat niemand mij hier kent. Maar ik weet zelf heel goed wie ik ben.
Stel dat onze geestestoestand zo was, dat jij, gemene kerel, mij zag zoals ik werkelijk ben, en ik blind voor mijn eigen toestand was.
Reken mij maar tot de idioten, ken mij maar als een dwaas, misschien een dwaas maar een fortuinlijke dwaas,
geluk is beter dan schaamteloosheid en stijfhoofdigheid; jouw woorden zijn slechts opinie, mijn geluk helpt zelfs mijn verstand.
Hoe die man naar Bagdad terugkeerde, nadat hij zijn wens in vervulling zag gaan en van vreugde en blijdschap niet wist hoe hij zijn dankbaarheid moest uiten en zich voortdurend neerwierp voor Allah, verwonderd over de aanwijzingen die hij van de Ware mocht ontvangen en het aan het licht komen van de betekenissen daarvan op een manier die geen gedachten of begrip kunnen bevatten.
Hij keerde terug van Cairo naar Bagdad, zich voortdurend voorover werpend in dankgebeden, alle lofprijzingen aan Allah schenkend.
De hele weg was hij verbijsterd en in vervoering over het wonder dat hem was overkomen; de volledige verandering in zijn inkomen.
Tegen zichzelf herhalend: ‘Waar gaf Hij mij hoop en waar vond ik het? In Cairo zou ik de schat vinden en hij ligt in Bagdad!
Welke wijsheid was het, dat het Voorwerp van alle verlangen, mij noodzaakte mijn huis te verlaten, op aanraden van een dwaas!
Mezelf haastend, steeds de weg kwijt rakend, om elk moment alleen maar verder weg te raken van wat ik werkelijk zocht.
Waarop Allah in Zijn milddadige vrijgevigheid mijn dwaling bijstuurde naar de rechte weg, verlies leidde tot winst.
Die grenzeloze Schenker van hoop maakte dwaling tot weg naar geloof, de verkeerde weg inslaan maakte hij tot gebied van oogst.
Met het doel dat geen rechtgeaard mens zonder vrees zal leven
en geen zondaar zonder hoop.
De Genadevolle heeft een antigif in het gif gedaan,
opdat Hij als de verborgen Schenker van genade bekend zou staan.
Goddelijke vrijgevigheid is verborgen in de aanbidding, maar Zijn vergiffenis verleent zelfs eer aan degene wiens zonden Hij vergeeft
De ongelovigen vernederden de profeten, maar die genoten alle vertrouwen, vernedering werd verheffing en wonderen aanschouwen.
In hun ondankbaarheid poogden zij de ware religie te vernederen,
en die vernedering zelf, werd lofprijzing voor de profeten.
Waarom zou het nodig zijn geweest bewijs leverende wonderen
te verrichten, als het niet was voor de ongelovige booswichten.
Een rechter eist bewijs van de procederende partij, omdat de verdachte het waarheidsgehalte van de aantijgingen aanvecht
Het wonder dat door een profeet wordt verricht is als een betrouwbare getuige voor de absolute waarheid van de eiser.
Daar profeten altijd werden aangevallen door allerlei soorten onwetenden, schonk Allah hen de gave wonderen te verrichten
Farao’s lanceerde driehonderd aanvallen en elk ervan werd een middel, waarmee hij zichzelf stap voor stap vernederde en verdelgde.
Hij verzamelde zijn magiërs in zijn tegenwoordigheid, goede en slechte, om de wonderen van Mûsâ te ontwrichten.
Zo wenste hij de staf van Mûsâ te bagatelliseren, van zijn waarde te ontdoen en het ontzag uit de harten van de mensen te weren.
Juist deze list van de Farao werd oorzaak voor de manifestatie van Mûsâ’s wonderen, die het ontzag voor de staf deden toenemen.
Om Mûsâ en zijn volk te stoppen is hij er met een leger, tot aan de zeekust, achteraan gegaan, maar dat heeft slechts de veiligheid van
Mûsâ’s mensen verzekerd en Farao met zijn leger doen ondergaan.
Indien Mûsâ in Egypte was gebleven, was de Farao niet tegen hem op getrokken, maar hoe zouden de Israëlieten dan zijn gered?
Hij marcheerde met zijn leger en wist de Israëlieten grote angst te bezorgen, weet dat veiligheid in angst is verborgen.
De verborgen genade bestaat eruit dat de Ware
ons vuur kan tonen dat in werkelijkheid licht is.
Het zal ons niet bevreemden dat God de vromen waardeert, maar aanschouw toch de verdienste van een magiër die zich bekeert!
Indien de minaars van de Schepper zich in liefde met Hem verenigen is dat niet vreemd, wel dat Hij Zijn gunst een de magiërs verleende door hun ledematen te amputeren.
Er is niets vreemds wanneer we ons voortbewegen op onze voeten, maar kijk eens naar de reis die de magiërs maakten zonder voeten.
De gnostici zijn voor altijd veilig, want ze zijn door zeeën van bloed gegaan, veiligheid manifesteerde zich voor hen
te midden van terreur, als gevolg daarvan
zijn ze in een voortdurend toenemende staat van veiligheid
U heeft de in angst verborgen veiligheid waargenomen, o reine geest, kijkt u ook eens naar de angst die verboren is in hoop
Een zekere prins schaduwde Jezus op een slimme manier
en Jezus verborg zich in een huis. Hij ging het huis binnen
om hem te grijpen en zich daarmee positie en aanzien te verwerven, omdat hij op Jezus leek is hij zelf de kroon van de galg geworden
Hij riep uit: ‘Kruisig mij niet, ik ben Jezus niet, ik ben een bekende jood, een prins, ik heb een goede positie onder de joden
‘Kruisigt hem’, schreeuwden ze, ‘nu meteen, want hij is Jezus, hij wil aan zijn straf ontkomen door zich voor te doen als een ander.’
Hoeveel legers zijn er niet die alleen voor de victorie en de buit op weg gaan, maar hun eigen uitrustingen worden buit voor de vijand
Hoeveel koopmannen zijn er niet met een burn out, die op weg gingen met de hoop op winst en rijkdommen, als was het een feest.
Hoe vaak gebeurt ons op deze wereld niet het tegenovergestelde, men verwacht iets zo bitter als gif te smaken en dan blijkt het zoeter dan honing.
Wanneer soldaten bereid zijn te sterven, dan pas verschijnen de pracht van het vieren van triomfen en de overwinning zelf.
Abraha kwam met aan het hoofd van zijn leger een olifant, om de Ka’ba te beledigen en de levenden voor dood achter te laten
Om de Ka’ba te vernietigen en alle inwoners van die plaats te noodzaken om daar vandaan te trekken
Hij wilde dat alle bezoekers van de ka’ba rondom hem zouden verzamelen en zijn Ka’ba als gebedsrichting zouden kiezen
Om wraak te nemen voor wat Arabieren zijn gebouw aandeden, vroeg hij zich af: ‘Waarom hebben ze mijn Ka’ba vernederd?’
Al zijn inspanningen leidden echter tot meerdere glorie van de Ka’ba, Allah’s huis is daarmee nog bekender en aantrekkelijker
Daarvoor hadden de inwoners van Mekka hun eer, maar nu was die eer verhonderdvoudigd, en zal voortduren tot aan de laatste Dag
En de fantasie Ka’ba van Abraha werd daarmee nog belachelijker en minderwaardiger, dit gebeurde omdat het zo beschikt was.
De arme Arabieren verrijkten zich aan de uitrusting en de achter gelaten buit van het leger van Abraha, die op een wild beest leek.
Hij had gedacht met zijn leger Mekka te veroveren, maar hij bracht slechts rijkdommen en bezit naar de inwoners van Mekka
Die arme man dacht bij elke stap van zijn leger dat hij de zege al binnen had, en hij beseft niet hoe slecht zijn intentie was
De schatzoeker dacht elke stap van de weg alleen maar
aan zijn triomf, en heeft erop los gefantaseerd;
maar werd vooral geconfronteerd, door de manier waarop al zijn vroegere doelstellingen en plannen tot nul waren gereduceerd.
Hij ontdekte zijn schat nadat hij was thuis gekomen,
door Gods genade was er orde in zijn leven gekomen.
Wat is schoonheid zonder verlangen?
Voor Kant is de beleving van schoonheid
die we in een smaakoordeel uitdrukken
volstrekt belangeloos:
een beleving van welgevallen die geen
aanspraak maakt op ‘het vermogen tot begeren.’
Het opvallendste kenmerk ervan is dat het universeel communiceerbaar is.
Wat is de grond van deze universaliteit?
De noodzakelijke voorwaarde ervan is volgens Kant
het vrije spel van de kenvermogens,
maar dit is nog geen voldoende voorwaarde.
Want hoe bereiken we nou dat einddoel zonder God te leren kennen?
die we in een smaakoordeel uitdrukken
volstrekt belangeloos:
een beleving van welgevallen die geen
aanspraak maakt op ‘het vermogen tot begeren.’
Het opvallendste kenmerk ervan is dat het universeel communiceerbaar is.
Wat is de grond van deze universaliteit?
De noodzakelijke voorwaarde ervan is volgens Kant
het vrije spel van de kenvermogens,
maar dit is nog geen voldoende voorwaarde.
Want hoe bereiken we nou dat einddoel zonder God te leren kennen?
Beauty is in the eye of the beholder
Wat betekenen deze woorden?
Op de website 'goede vraag' antwoordde men spontaan: Schoonheid is subjectief. Iets poëtischer: Schoonheid wordt geschapen door de mens die haar ziet. Schoonheid wordt geopenbaard aan degene die er oog voor heeft.
Schoonheid bevindt zich in ‘s schouwers’ oog.
Schoonheid schuilt in het oog van de waarnemer.
Kijken doe je met je hart (!)
Schoonheid is een weerspiegeling van de ziel die je uitstraalt. De Schoonheid ligt in het oog van de Ziener. Schoonheid is er voor wie het wil zien: echte schoonheid schuilt in jezelf. De schoonheid der vrijster ligt in ‘s vrijers oog..
Wat een schoonheid aan antwoorden op een vraag over de vertaling van schoonheid!
Bijna iedereen gaat er vanuit dat de uitdrukking van Shakespeare komt,
maar deze woorden hebben een langere geschiedenis.
Het schijnt dat de uitdrukking al in de 3e eeuw voor Christus in het Grieks bestond.
De Engelse toneelschrijver John Lyly, schreef in his Euphues and his England in 1588:
‘verbeeldingskracht staat zo dicht bij schoonheid, als de doorn tot de roos,
als de schors tot de stam, als de aarde tot de wortel.’
Shakespeare schreef in Love's Labours Lost, 1588: 'Beauty is bought by judgement of the eye’
Benjamin Franklin, schreef in Poor Richard's Almanack, 1741:
'Beauty, like supreme dominion is but supported by opinion.'
David Hume schreef in zijn Essays, Moral and Political, een jaar later:
'Beauty in things exists merely in the mind which contemplates them.'
Het was echter Margaret Wolfe Hungerford (née Hamilton), een veelschrijfster,
vaak onder het pseudoniem 'The Duchess', die in Molly Bawn, 1878, de meesterlijke zin schreef:
'Beauty is in the eye of the beholder.'
A saint is a sinner who keeps trying (Mandela).
On the way to Song, Yang meets a man at the town of Ni.
The man has two wives, one is very attractive and the other one is quite plain.
But the man favors the not so attractive one. So Yang asks him why.
The man answers:"The pretty one knows she is pretty.
I don't. The plain one knows she is plain. I don't. A bad person knows he is bad. I don't."
Yang says:"I will remember what you just said. The Saint behaves as a Saint, by his own volition."
Toch zijn we niet in staat tot rechtvaardigheid. Niet tussen twee vrouwen niet tussen onze eigen kinderen.
Nasreddin Hodja had op een dag zijn beide vrouwen in een bootje gekregen.
Het was een warme dag en ze zochten verkoeling op het water.
Toen ze op het midden van het meer waren, vroeg zijn eerste vrouw:
'Als allebei je schatten overboord vallen, wie red je dan als eerste?''
Even aarzelde Nasreddin, die altijd een antwoord klaar had.
Toen vroeg hij peinzend aan zijn jongste vrouw: 'Jij kunt toch zwemmen?'
Op de website 'goede vraag' antwoordde men spontaan: Schoonheid is subjectief. Iets poëtischer: Schoonheid wordt geschapen door de mens die haar ziet. Schoonheid wordt geopenbaard aan degene die er oog voor heeft.
Schoonheid bevindt zich in ‘s schouwers’ oog.
Schoonheid schuilt in het oog van de waarnemer.
Kijken doe je met je hart (!)
Schoonheid is een weerspiegeling van de ziel die je uitstraalt. De Schoonheid ligt in het oog van de Ziener. Schoonheid is er voor wie het wil zien: echte schoonheid schuilt in jezelf. De schoonheid der vrijster ligt in ‘s vrijers oog..
Wat een schoonheid aan antwoorden op een vraag over de vertaling van schoonheid!
Bijna iedereen gaat er vanuit dat de uitdrukking van Shakespeare komt,
maar deze woorden hebben een langere geschiedenis.
Het schijnt dat de uitdrukking al in de 3e eeuw voor Christus in het Grieks bestond.
De Engelse toneelschrijver John Lyly, schreef in his Euphues and his England in 1588:
‘verbeeldingskracht staat zo dicht bij schoonheid, als de doorn tot de roos,
als de schors tot de stam, als de aarde tot de wortel.’
Shakespeare schreef in Love's Labours Lost, 1588: 'Beauty is bought by judgement of the eye’
Benjamin Franklin, schreef in Poor Richard's Almanack, 1741:
'Beauty, like supreme dominion is but supported by opinion.'
David Hume schreef in zijn Essays, Moral and Political, een jaar later:
'Beauty in things exists merely in the mind which contemplates them.'
Het was echter Margaret Wolfe Hungerford (née Hamilton), een veelschrijfster,
vaak onder het pseudoniem 'The Duchess', die in Molly Bawn, 1878, de meesterlijke zin schreef:
'Beauty is in the eye of the beholder.'
A saint is a sinner who keeps trying (Mandela).
On the way to Song, Yang meets a man at the town of Ni.
The man has two wives, one is very attractive and the other one is quite plain.
But the man favors the not so attractive one. So Yang asks him why.
The man answers:"The pretty one knows she is pretty.
I don't. The plain one knows she is plain. I don't. A bad person knows he is bad. I don't."
Yang says:"I will remember what you just said. The Saint behaves as a Saint, by his own volition."
Toch zijn we niet in staat tot rechtvaardigheid. Niet tussen twee vrouwen niet tussen onze eigen kinderen.
Nasreddin Hodja had op een dag zijn beide vrouwen in een bootje gekregen.
Het was een warme dag en ze zochten verkoeling op het water.
Toen ze op het midden van het meer waren, vroeg zijn eerste vrouw:
'Als allebei je schatten overboord vallen, wie red je dan als eerste?''
Even aarzelde Nasreddin, die altijd een antwoord klaar had.
Toen vroeg hij peinzend aan zijn jongste vrouw: 'Jij kunt toch zwemmen?'
Zoekend naar schoonheid, zie ik..
Het is niet alleen fijn om bloemen te krijgen of zelf te kopen,
het is enorm rustgevend om even helemaal in zo'n bos te verdwijnen
en te mediteren over de schoonheid van zo'n compositie van wit en groen.
Later verlang je terug naar de intimiteit die je met die bos bloemen had.
Je gaat weer even bij die bos zitten en laat de schoonheid ervan helemaal
en tijdloos tot je doordringen. Wat een heerlijke vorm van meditatie!
Schoonheid
Gebed in de samensmelting van water en wolken - aarde en hemel - een zoektocht naar God en innerlijke schoonheid.
- 'Wat is de wereld?
- 'Állah negeren dat is de wereld.'
Over handgemaakte en godgemaakte schoonheid
Verbijsterende lichtflitsen wanneer je gaat nadenken over de verstilde waarheid die schoonheid heet.
De overeenkomsten tussen schoonheid en vrijheid zien we wel: vrij zijn van woede, ambitie, jaloezie, hebzucht, angst, en dan kun je niet om de relatie tussen innerlijke en uiterlijke schoonheid heen.
Iedere muisklik op schoonheid levert vrouwen op die ontevreden zijn met hun schoonheid en allerlei cosmetische maatregelen nodig vinden om een commercieel schoonheidsideaal na te streven.
Schoonheid heeft niets met cosmetica en commercialiteit te maken.
'Als iemand een schoonheid is, is het altijd een vrouw', bromt de dichter Gerrit Krol.
De zeven schoonheden zijn allemaal uiterlijke kenmerken: een kuiltje in de wangen; een donker schoonheidsvlekje; rood haar en sproeten; blond haar en bruine ogen; donker haar en lichte ogen; amandelvormige ogen en mondhoeken naar boven, noemt men de zeven schoonheden.
Misschien kunnen we daar de zeven spirituele schoonheden van Rumi tegenover stellen:
Word als stromend water in vrijgevigheid;
word als de zon is compassie en mededogen;
word als de nacht in het bedekken van andermans fouten;
word als een overledene in woede en fanatisme;
word als de aarde in nederigheid;
word als de zee in verdraagzaamheid;
en word zoals je jezelf voordoet of doe je voor zoals je bent.
Het onzegbare zeggen: woorden uit de
openbaring
Eenheid in veelheid
Natuurlijke kleurstoffen
Verf maken is van alle tijden. In Zambia hebben
archeologen 350.000 jaar oude resten gevonden van kleurstoffen en gereedschappen om die te vermalen. De mens gebruikte de materialen die voorhanden waren in zijn omgeving: als kleurstof aardpigmenten uit de bodem, of kleurstoffen van planten en dieren, voor bindmiddelen gebruikte men eieren, bijenwas, of dierlijke
vetten. Later ging men gebruik maken van lijnolie, gewonnen uit vlas en hars verkregen uit naaldbomen. Door de opkomst van de chemische verfindustrie in de 20ste eeuw raakte het gebruik van natuurverf in de vergetelheid. Maar verf op chemische basis is zeer belastend voor het milieu, daarom willen steeds meer mensen weer gebruik maken van natuurlijke, milieuvriendelijke verf met zijn authentieke karakter en zijn prachtige aardtinten. Verf op natuurlijke basis lééft!
Wat is natuurverf?
Natuurverf bestaat gewoonlijk uit de volgende componenten: een kleurstof (pigment), een bindmiddel zoals zetmeel of caseïne (een stof die in melk voorkomt), eieren, of lijnolie gewonnen uit vlas, een oplos- of verdunningsmiddel zoals water of terpentijn uit naaldhout, en een vulstof zoals kalk of krijt.
Waarom natuurverf?
Wie in de bouwmarkt op zoek gaat naar verf vindt daar een groot aanbod aan verfsoorten,
hetzij op petroleumbasis of op waterbasis, maar deze verfsoorten bevatten allemaal voor
het milieu schadelijke oplosmiddelen. Het verfafval behoort in de chemobak en het schoonmaken
van je handen en kwasten is een hele toer! Onze verf is waterverdunbaar en uw handen en kwasten kunt u eenvoudig schoonmaken met water en zeep.
archeologen 350.000 jaar oude resten gevonden van kleurstoffen en gereedschappen om die te vermalen. De mens gebruikte de materialen die voorhanden waren in zijn omgeving: als kleurstof aardpigmenten uit de bodem, of kleurstoffen van planten en dieren, voor bindmiddelen gebruikte men eieren, bijenwas, of dierlijke
vetten. Later ging men gebruik maken van lijnolie, gewonnen uit vlas en hars verkregen uit naaldbomen. Door de opkomst van de chemische verfindustrie in de 20ste eeuw raakte het gebruik van natuurverf in de vergetelheid. Maar verf op chemische basis is zeer belastend voor het milieu, daarom willen steeds meer mensen weer gebruik maken van natuurlijke, milieuvriendelijke verf met zijn authentieke karakter en zijn prachtige aardtinten. Verf op natuurlijke basis lééft!
Wat is natuurverf?
Natuurverf bestaat gewoonlijk uit de volgende componenten: een kleurstof (pigment), een bindmiddel zoals zetmeel of caseïne (een stof die in melk voorkomt), eieren, of lijnolie gewonnen uit vlas, een oplos- of verdunningsmiddel zoals water of terpentijn uit naaldhout, en een vulstof zoals kalk of krijt.
Waarom natuurverf?
Wie in de bouwmarkt op zoek gaat naar verf vindt daar een groot aanbod aan verfsoorten,
hetzij op petroleumbasis of op waterbasis, maar deze verfsoorten bevatten allemaal voor
het milieu schadelijke oplosmiddelen. Het verfafval behoort in de chemobak en het schoonmaken
van je handen en kwasten is een hele toer! Onze verf is waterverdunbaar en uw handen en kwasten kunt u eenvoudig schoonmaken met water en zeep.
1976 een bijzonder jaar voor de Islam in Europa
In het jaar 1976 was heel Londen even 'in de islam'. Gefinancierd met Arabisch geld, gecoördineerd en twee jaar lang voorbereid door de cultureel attaché van de Saoedi ambassade in Londen, de Islamic Foundation en wat meer soefi gerelateerde mensen, hadden alle musea - ook het Brits Museum - een tentoonstelling islamitische kunst, geschiedenis of kunstgeschiedenis binnen hun muren, die gezamenlijk meer dan een half miljoen bezoekers trokken. De tentoonstelling Science and Technology in Islam in het Science Museum, die werd geopend door de keizerin van Iran............. Geleerden van over de hele wereld die op een Colloquium op de Cambridge University in Juli The Islamic City bediscussieerden.
De film Ar-Risâla - 'de Boodschap', die net klaar was en in een bekende bioscoop draaide..
De film Ar-Risâla - 'de Boodschap', die net klaar was en in een bekende bioscoop draaide..
met Anthony Quin als Hamza..
Hamza:
Qu’ran manuscripts
Er was een werkelijk uitmuntende tentoonstelling van Qu’ran manuscripts in de British Library.
De Albert Hall was voor de opening gehuurd de Sjeik al-Azhar Dr. Abdel Halîm Mahmoud zat
daar naast Queen Elisabeth, die onder haar officiële titels ook die van Defender of the Faith telt.
Tien dagen lang spraken vooraanstaande moslimgeleerden in...
Ter gelegenheid van dit Islamic Festival werden kostbare plaatwerken in kleur
gedrukt en de lezingen van de tiendaagse conferentie werden in paperbacks
verzameld en uitgegeven. De catalogi van de tentoonstellingen zijn naslagwerken
met verwijzingen naar veel tot dan toe onbekend bronnenmateriaal voor scholen,
universiteiten en openbare bibliotheken. Op de BBC werd een zesdelige serie
World of Islam getoond die meer dan een miljoen kijkers aan zich wist te binden.
De Albert Hall was voor de opening gehuurd de Sjeik al-Azhar Dr. Abdel Halîm Mahmoud zat
daar naast Queen Elisabeth, die onder haar officiële titels ook die van Defender of the Faith telt.
Tien dagen lang spraken vooraanstaande moslimgeleerden in...
Ter gelegenheid van dit Islamic Festival werden kostbare plaatwerken in kleur
gedrukt en de lezingen van de tiendaagse conferentie werden in paperbacks
verzameld en uitgegeven. De catalogi van de tentoonstellingen zijn naslagwerken
met verwijzingen naar veel tot dan toe onbekend bronnenmateriaal voor scholen,
universiteiten en openbare bibliotheken. Op de BBC werd een zesdelige serie
World of Islam getoond die meer dan een miljoen kijkers aan zich wist te binden.
As far as anyone can remember, such an attempt had never been made before—and probably could not have been. It is only recently that one civilization has been capable of looking at another civilization objectively, rather than as a potential rival or convert. It is only within the last generation or two that Western scholars have developed and applied the principles and techniques of research necessary to reach a deep understanding of other peoples. And it is only in the 20th century that technology has enabled scholars in distant lands to reach each other swiftly, to find, pack and transport thousands of rare and delicate treasures and to provide recordings, films and transparencies. In sum, the Festival required an unusual unity in philosophy, psychology and technology.
Unity, indeed, was the key to the Festival's aesthetic success. For although it was a sweeping panorama of historic, geographic and artistic diversity, it was also a model of simplification and unification. As in the form of Islamic art called the arabesque, a handful of themes appeared and reappeared, turned back on themselves, intertwined with one another and, by reinforcing each other, imposed a recognizable unity on the whole Festival—a unity that is the central idea of Islam and that runs like a bright thread through 1,300 years of diverse art, science and society.
This unity was achieved by an enormous logistical effort that raised $4 million, won the backing of 32 Muslim nations, patiently accumulated 6,000 objects from 250 public and private collections in 30 different countries and organized 162 lectures and 50 days of academic seminars involving scores of scholars from many nations. It was also achieved by the support and help offered by most of the world's great museums and many of its universities, some in regions divided in matters of politics and economics. It was an extraordinary undertaking and its success, as Festival director Paul Keeler said, represented "a unique collaboration between scholars, institutions and governments from both the Islamic world and the West."
More than any other individual, Paul Keeler was in the best position to appreciate that collaboration. For it was Mr. Keeler who, in 1964, conceived and proposed the idea of presenting Islamic civilization from an Islamic point of view and who later, in 1971, arranged a small exhibition of Islamic art in London as a sort of rehearsal. In 1973 Mr. Keeler was also the mainspring in the formation of the World of Islam Festival Trust, which thereafter played a central role in the Festival planning and organization.
The Trust took direct charge of some programs, supervised its admirable series of publications and, perhaps most importantly, enlisted the support of the cultural institutions whose facilities and collections were crucial.
Most of those institutions were British. They included the British Museum and the British Library, the Arts Council of Great Britain, the Victoria and Albert Museum, the Hayward Gallery, the Horniman Museum, the Science Museum, the Museum of Mankind, the Royal Scottish Museum, the Architectural Association, the Commonwealth Institute, the Albert Hall, the Royal Festival Hall, museums in the cities of Manchester, Sheffield and Durham, the Inner London Educational Authority and the BBC. The universities notably included Oxford, Cambridge, London, Manchester, Warwick, Durham, Exeter, Edinburgh, the School of Oriental and African Studies and the Polytechnic of Central London.
But many institutions elsewhere participated as well: the Metropolitan Museum of New York, the National Art Gallery of Washington, the Boston Museum of Fine Arts, the Cleveland Museum of Art, the Seattle Art Museum, the St. Louis Art Museum, the Art Institute of Chicago and the Los Angeles County Museum of Art in the United States; the Hermitage Museum, the Academy of Sciences and the State Library in the USSR; the Bibliotheque Nationale and the Louvre in France; the Museum of Islamic Art and the National Library in Egypt; the Bastan Museum, the Imperial Library and the Imam Riza Library and Museum in Iran; museums in both the Germanys; and museums, galleries and libraries in Austria, Canada, Denmark, Greece, Hungary, Iraq, Italy, Lebanon, The Netherlands, Portugal, Spain, Sweden, Switzerland, Syria and Tunisia.
From the often rich collections and information stored in those institutions the five broad programs of the Festival were slowly developed: the array of exhibitions mounted in London and elsewhere in Britain—five or six of them major contributions in their fields, another two score of more specialized significance; the publications program—linked closely to the exhibitions; the educational and academic program, which provided background for the events of the Festival; the films program—designed to introduce the World of Islam to a wide audience through television; and the performing arts—Koranic recitations, readings from the literature of Islam, and concerts of classical music from the Islamic world.
Among the exhibitions, the main event of the Festival was certainly "The Arts of Islam" at the Hayward Gallery (See page 14). A stunning array of 650 objects ranging from carpets to rock crystal, calligraphy to metal-work, the Hayward exhibit skillfully combined beauty and variety by displaying some of the objects thematically, rather than chronologically or by place of origin. In one large, introductory room, four basic elements of Islamic design—calligraphy, geometrical pattern, the arabesque and the figurative—were outlined and exemplified so clearly that visitors could easily follow the threads of these elements through the rest of the exhibit.
One problem at the arts exhibit was how to show architecture, the art in which Islam excels. For although some architectural details—doors, decorated beams, stone capitals—were presented, entire buildings, obviously, could not be moved from their sites. To solve the problem, the Hayward Gallery constructed a large enclosed cube with a small theater inside and on a multiple screen projected more than 800 photographs. In an unusual audiovisual display, the theater showed entire buildings with their details and their surroundings, some filling the entire screen, some sharing it with other details. The effect was kaleidoscopic and showed the range of Islamic architecture down the centuries and across the globe.
Another major exhibition, the first of its kind ever held, was that on "Science and Technology in Islam" at the Science Museum, which was opened by the Empress of Iran (See page 28). As the exhibit attempted to show its subject as part of the totality of Islamic knowledge and culture, no distinction was made between the pure sciences, applied technology and the so-called occult sciences. The 400 items on loan included scientific instruments, celestial globes, astrolabes, contemporary manuals, maps, simple tools, an Arab sailing vessel and models of such technical devices as waterwheels and water clocks.
In the King's Library at the British Museum, the Festival also offered a magnificent display of more than 140 Koranic manuscripts representing every period and region of Islam (See page 10). Opened by the rector of al-Azhar University in Cairo, a leading center of modern Koranic studies in the Islamic world, the King's Library exhibit brought together Korans from widely divergent sources: Tunisia, which is particularly rich in Korans from the earliest period; Egypt, with Korans of the Mamluk period, when the art of illumination reached the height of its development; and Iran, with a group of 22 Korans including Persian, Mongol and Timurid examples.
Music, not usually considered as the strongest part of Islamic culture, also received considerable attention. In the Horniman Museum in South London, musicologists mounted a display of fiddles, lutes, trumpets, lyres, zithers, drums, flutes and cymbals, in all about 200 musical instruments (See page 22). Collected in 21 Islamic countries over the past two years, many of them were visual works of art, lovingly carved, inlaid and polished by master craftsmen. But as instruments, unlike children, are meant to be heard, not seen, the Horniman also added stereophonic recordings of music made on the instruments, organized a series of concerts featuring the four main schools of Islamic classical music—Arab, Persian, Turkish and Indian—and sold records made over the past 15 years by the organizers of the exhibition. Recorded among pearl fishers in the Arabian Gulf, fellahin on the banks of the Nile, Afghani mountaineers and Pakistani farmers, the records include such touches of authenticity as birdsong, windblown sand and the tinkle of teacups.
Two other fine exhibits were mounted at the Victoria and Albert Museum and the Commonwealth Institute. The Victoria and Albert, England's "attic," dug into its own incomparable collection and with some loans from France mounted a quietly restrained exhibition, "Persian Metalwork," with trays, bowls, ewers, candlesticks and lamps of subdued elegance. The Commonwealth Institute, located in Holland Park, focused on the exuberant "Arts of the Hausa," who, with 25 million souls, are the dominant group in parts of Nigeria, Niger and Chad. Introduced to Islam over five centuries ago, the Hausa decorate their houses, calabash food bowls and clothing with swirling and jagged designs, sometimes in subtle beige on white, sometimes in indigo, sometimes in a rainbow of colors. Many of the men's robes, embroidered in five or six primary colors, might have been designed by Picasso in a particularly extravert mood and the entire exhibit seemed lit by a blazing African sun.
No Islamic festival, of course, could ignore Oriental carpets, the form of Islamic art best known and appreciated in the West. The Hayward Gallery, therefore, presented examples of superb carpets—and other textiles—from throughout the Islamic world, while two other exhibitions, both outside London, focused on special groups of rugs. One, at the Whitworth Art Gallery in Manchester, covered the rugs of the Qashqa'i, the most prosperous of the Persian nomads. Woven with the Turkish rather than the Persian knot, Qashqa'i rugs are geometric in design and run to subtle combinations of shades of blue, cream, burnt orange, yellow, mushroom and brown. The other exhibition, at the Mappin Art Gallery in Manchester, concentrated on examples of weaving from the area near Kirman in Central Persia, showing examples of fine craftsmanship and gorgeous colors from the 16th and 17th centuries.
One particularly unusual facet of Islamic art—figurative painting—was revealed in an exhibition of "Paintings from the Muslim Courts of India," at the British Museum. Figurative painting flourished in the Mogul courts of the 16th and 17th centuries when painters there combined Persian and Turkish techniques with local styles and even drew upon Renaissance paintings and engravings. Unprecedented in Islam, this style produced illustrations of historical episodes, romantic tales, Persian poetry, Sanskrit epics and even portraiture. Although Islamic in pattern, color, line and silhouette, they also introduced European perspective, shading, and atmosphere to produce curious but charming results.
One of the more picturesque of the exhibitions—"Nomad and City"—permitted visitors to stand in a Bedouin encampment and stroll through a marketplace in the ancient walled city of San'a in South Arabia, enjoying the sights and sounds—and even some of the smells—of another world, all within the Museum of Mankind, a department of the British Museum (See page 24). Concentrating on the distaff side, Shelagh Weir, organizer of the nomad exhibit, included a loom, examples of cooking utensils and weaving, the nomad's only art form. But she also included the paraphernalia of coffee brewing and drinking, traditionally a male prerogative, and added articles of clothing and jewelry which the nomads have to purchase in a town. In this exhibit, the town, just a step away, was a photomural leading into a reconstructed street complete with shops selling spices, grains, baskets and daggers, and recorded street sounds. Other scenes of daily life in San'a have been reconstructed and furnished as well—a kitchen, a sitting room, the corner of a mosque, and the atmosphere of a hammam, or public bath, all collected and organized by scholars from the Middle East Center, Cambridge.
This by no means exhausts the list of exhibitions held during the Festival. The Islamic arts of war were deployed at the Artillery Museum at Woolwich and a gallery in Manchester. The Royal Scottish Museum in Edinburgh showed the decorative arts of 19th-century Iran, and Oxford's Ashmolean Museum showed Islamic themes in European art. Photographic displays at various galleries revealed Islamic architecture in Libya and Iran, the face of Oman, and 19th-century life in Isfahan. Contemporary Islam was covered in a display of arts and crafts organized by the Arab Women's League, one on modern mosques in the Commonwealth, and an exhibition at Durham University devoted to economic and industrial development in Islamic countries.
The exhibitions, however, made up just one of the Festival's broad programs. The other four were equally important and two of them—the publications (See page 7) and films program—may eventually reach a much wider audience. The heart of the film program was a series of six half-hour films shown initially on BBC television at 8:30 p.m. weekly, during April and May. Shot on location throughout the length and breadth of Islam over a period of two years, the films and exhibitions were constructed neither geographically nor chronologically, but according to themes expressing the unity of Islam.
The first in the series presented some of the basic ideas of Islamic civilization and set it in its geographical and historical background. Composed like a mosaic, the film focuses on religious unity amid geographical diversity, an idea strikingly visualized by scenes of the Ka'bah in Mecca intercut with a series of shots of worshippers falling on their knees in ever-widening lines throughout the world. Others in the series—films on science, the arts, the interdependence of nomad and city, and the mystical path within Islam known as Sufism—were equally striking and one, on science, was, in an ecology-minded era, especially arresting. In featuring shots of windmills and waterwheels, dams and irrigation canals, ice-domes and wind-towers, it emphasized the Muslims' traditional use of self-renewing natural resources.
Now that the Festival is over, producers Richard Price and Stephen Cross plan to translate the sound tracks and adapt the six shows into a feature film for worldwide distribution. As Mr. Price is also the distributor of the best-selling Upstairs, Downstairs, the prospects for The Traditional World of Islam reaching a worldwide audience are promising.
The educational program was also a bid to reach those who presumably knew little about Islam—secondary and college students and teachers—while the academic program dealt with those who know a great deal, the specialists who are themselves the greatest contributors in that field. The educational program got off to a head start during the academic year 1975-1976 with courses and lectures at the schools themselves, at the School of Oriental and African Studies and at the Commonwealth Institute in London. The program also prepared, and displayed at such institutions, teaching materials, book lists and sources of films and filmstrips. The Festival Trust itself, in collaboration with the University of Chicago Press, is also arranging to get every one of the 6,000 objects on display during the Festival on film, for sale on a nonprofit basis throughout the world.
The academic program was even more impressive. Nine major British universities and five museums supported it and participating scholars were world renowned—scholars like Sir Steven Runciman, author of the monumental History of the Crusades, Richard Ettinghausen of the Metropolitan Museum of New York, and others first in their fields from Australia, Germany, France, Egypt, Turkey, Malaysia, Syria, Pakistan, Kuwait, Lebanon and the United States. At one point lectures on Islamic doctrines and practice, law, history, literature, Islam and the Crusades, Islam and the Renaissance, and Islam and the modern West were filling halls all over London and other cities in Britain.
Given the renown of the participants, the conferences and symposia accompanying the Festival provided a rich intellectual harvest. Among the most interesting were an international colloquium on the Islamic city organized by UNESCO at Cambridge University, a colloquium on Islamic coins by the Royal Numismatic Society and a symposium on Islam in the Balkans at the University of Edinburgh. Durham University provided a conference on modern developments in Islam entitled "The World of Islam Changes Itself," and the School of Oriental and African Studies organized an international conference on Oriental carpets, the first ever to be held in Europe.
Two international congresses were also held in conjunction with the Festival. One was "Islam and the Challenge of Our Age," organized by the Islamic Council of Europe and opened by Prince Muhammad ibn Faisal of Saudi Arabia. The other was called "Aspects of Islamic Studies" and was organized by the Supreme Council of Islamic Affairs in Cairo. There were numerous gatherings of learned societies: The Royal Asiatic Society on South Arabian languages, the Anglo-Hellenic League on Byzantium and Islam, the British School of Rome on two Muslim towns in Italy, the Pakistani Society on Sufism and the Royal Society for Asian Affairs on Islam and the British.
The fifth of the broad programs—the performing arts—dealt with aspects of Islamic culture that may be less abstruse but are rarely accessible in the West. During the Festival, therefore, the directors organized such unusual performances as recitations of poetry translated from Arabic, Persian, Turkish and Urdu; Koranic readings by two famous cantors from Cairo; and a series of exotic concerts that included virtuosos on the 'ud, ancestor of the European lute; Turkish musicians performing classical music of the 13th to the 19th century, a Moroccan orchestra playing the music of Muslim Spain and, perhaps the best known in the West, the Indian musician Mahmud Mirza on the sitar.
Unquestionably, the full intellectual effects of the Festival will be delayed. Yet even as it opened it was clear that it would certainly have an impact. The prestige newspapers— The Times, The Guardian, The Financial Times, The Observer, The Sunday Times —were offering features and special supplements on Islam, television was giving Festival events wide coverage, the international art reviews Apollo and Connoisseur, published in Britain, had devoted entire issues to the Islamic arts, publications as far apart as Vogue, Reader's Digest and the left-wing Time Out were coming out with feature stories, and it was a rare publisher's book list that didn't contain at least one title this season touching on the Islamic world.
There was a commercial impact as well. Islamic art, already big business in England, registered a measurable upturn. April art magazines showed 24 fine art galleries advertising Islamic wares and the two major art auctioneers in Britain—Sotheby's and Christie's—held week-long sales devoted to Islamic art. At one of them a bidder paid a record $130,000 for a north Persian "shrub" carpet. Still further afield, designers of textiles and wallpapers were ferreting through the exhibitions for fresh patterns and colors, and one large department store clocked in with a line of spring neckties in Islamic designs—a far cry, no doubt, from the intellectual goals of Paul Keeler and the Festival Trust, yet a natural part of their more basic aim: the furtherance of knowledge of the World of Islam.
Belle da Costa Greene
Laura Coombs Hills. Watercolor on ivory of Belle da Costa Greene,
ca. 1910. Gift of the estate of Belle da Costa Greene, 1950.
The making of the Morgan's Islamic
collection
It was at the urging of his librarian, Belle da Costa Greene (1879–1950), that Pierpont Morgan purchased the core of his Islamic collection in 1911 and 1912. Greene had become Morgan's librarian in 1905 and continued working for his son, J. P. Morgan, Jr., after the senior Morgan's death in 1913. When the Pierpont Morgan Library was established in 1924, she was named its first director.
Belle da Cost Greene's role in developing the collection and transforming a private library into a major public
institution cannot be overestimated. It could be said that the Morgan collection of Islamic manuscripts,
in particular, was born of a love affair.
When Bernard Berenson, the eminent art historian, first met Greene at Pierpont Morgan's library
in November 1908, it was love at first sight. During the summer of 1910, they saw the great exhibition
of Islamic art in Munich together and were especially taken with the miniature paintings on view.
This was not the first exhibition devoted to Islamic art—there were earlier ones in London,
Paris, and Berlin—but it was certainly one of the most comprehensive, including carpets, weapons
and armor, book arts, ceramics, jewelry, glass and crystal, works of stone, ivory, and wood, textiles,
and metalwork. The catalogue listed 3278 entries, some consisting of several items. The frontispiece
of the catalogue depicted Luitpold, Prince-regent of Bavaria, the exhibition's patron, and Pierpont Morgan
was listed as a member of the organizing committee (no doubt owing to his friendship with Kaiser Wilhelm).
Kunst & wetenschap
Het mooiste wat we kunnen meemaken, is het raadselachtige.
Daar komt alle ware kunst en wetenschap uit voort. Albert Einstein
Kijken naar een kunstwerk is allerminst een passieve bezigheid.
Het oog is geen neutrale spiegel waarin een kunstwerk zich weerspiegelt.
In en achter het oog gebeurt van alles. Beauty is in the eye of the beholder
beweert een bekend gezegde. Schoonheid, maar ook lelijkheid, is dus niet
zozeer een eigenschap van een kunstwerk zelf, maar komt mede tot stand door onze manier van kijken. Hoe gaat dit in zijn werk? Wat ziet de beschouwer, wat voegt hij toe, wat haalt hij weg? Welke aangeleerde gewoontes (zoals de romantische blik) zitten er in ons kijken verscholen? De ‘filosofie van het kijken’ onderzoekt niet alleen hoe we naar een kunstwerk kijken, maar ook naar onszelf en de wereld om ons heen.
(Mieke Boon, wetenschapsfilosoof aan de Universiteit Twente).
Het verkennen van de leegte
geometrische schoonheid leren zien
Table of Geometry, from the 1728 ''Cyclopaedia'', Volume 1. [http://images.library.wisc.edu/HistSciTech/EFacs/Cyclopaedia/Cyclopaedia01/XL/0892.jpg] {{PD-old}} Category:Geometry
Naast de geometrische, nu de stille kracht van de geheime code in de natuur:
de staart van de kameleon - de gulden snede als goddelijke verhouding in kunst en natuur,
want: er zit geometrie in het gezang van de snaren... er zit muziek in de afstande tussen de globes. (Pythagoras).
Kameleons (Chamaeleonidae) zijn een familie van hagedissen die behoren tot de leguaanachtigen (Iguania). Kameleons bezitten enkele karakteristieke eigenschappen die uniek zijn in de dierenwereld.[1] Door de lange, gespierde tong, de gespecialiseerde ogen, de tangachtige poten en het vermogen sterk van kleur te veranderen, zijn ze eenvoudig te onderscheiden van andere hagedissen.[2] Kameleons zijn hierdoor één van de weinige families van reptielen die bij het grote publiek bekend zijn.[3]
De familie telt ongeveer 180 soorten,[4] die vrijwel exclusief leven in subtropische en tropische gebieden, vaak met een dichte vegetatie. Kameleons komen oorspronkelijk uit Afrika en hebben zich verspreid naar het Arabisch Schiereiland, delen van oostelijk Azië en zuidelijk Europa, rond het Middellandse Zeegebied.[5]
Soorten waarover veel bekend is zijn de gewone kameleon, de helmkameleon en de Oostafrikaanse driehoornkameleon of jacksonkameleon. De informatie over de levenswijze en de verspreiding is van een groot aantal soorten echter nog zeer summier. De meeste kameleons hebben geen Nederlandstalige naam.
Hier klikken om te bewerken.
Het oog van God
Bekijk onderstaande figuur eens. De verhouding van de zijden van de grootste
rechthoek bedraagt precies Phi. De op één na kleinste rechthoek begint op de
langste zijden van de grootste rechthoek en je raadt het al, de verhouding van
de deellijn bedraagt Φ. Op deze manier worden steeds kleinere rechthoeken
getekend met de verhouding Φ. Deze verkleining gaat tot in het oneindige door.
Vervolgens is van elke rechthoek de diagonaal getekend. Zoals je ziet, snijden
de diagonalen elkaar in hetzelfde punt. De wiskundige Pickover stelde voor dit
snijpunt van diagonalen het ‘Oog van God’ te noemen.
rechthoek bedraagt precies Phi. De op één na kleinste rechthoek begint op de
langste zijden van de grootste rechthoek en je raadt het al, de verhouding van
de deellijn bedraagt Φ. Op deze manier worden steeds kleinere rechthoeken
getekend met de verhouding Φ. Deze verkleining gaat tot in het oneindige door.
Vervolgens is van elke rechthoek de diagonaal getekend. Zoals je ziet, snijden
de diagonalen elkaar in hetzelfde punt. De wiskundige Pickover stelde voor dit
snijpunt van diagonalen het ‘Oog van God’ te noemen.
de vorm en de stem van de gulden regel
From the innermost point
a direct radiation
of all possibilities into relative movement
impelled towards ultimate fulfilment.
The central point, the straight line,
the circle, the return to the center.+
"Gedwongen door innerlijke noodzaak wordt de mens meedogenloos voorwaarts gedreven in zijn speurtocht. Verkennend tasten naar het vooralsnog-onbekende is het onontkoombaar lot van de mens. Zijn verlossing ligt in het voortdurend peilen van dit kosmisch drama, en misschien helpt hij zelfs mee de betekenis ervan te vervullen door zijn onvermoeid streven naar de archetypale orde die rondwaart in zijn herinnering en zijn verwachtingen kleurt. Het is de hoogste opdracht voor de mens om in steeds groter mate de producten van de Supreme Imagination te doorgronden en ervan te genieten, zoals deze worden geopenbaard door de natuur en de menselijke aard. Dat is de extase, het mysterie en de worsteling van de ontzagwekkende menselijke reis door de grenzeloosheid en majesteit van onze eeuwige kosmos."
Prof. Oliver Reiser: Cosmic Humanism, 1966
De boel bij elkaar houden
Shinkichi Tajiri Connection, 1991, cast iron; h. 600 cm.
a direct radiation
of all possibilities into relative movement
impelled towards ultimate fulfilment.
The central point, the straight line,
the circle, the return to the center.+
"Gedwongen door innerlijke noodzaak wordt de mens meedogenloos voorwaarts gedreven in zijn speurtocht. Verkennend tasten naar het vooralsnog-onbekende is het onontkoombaar lot van de mens. Zijn verlossing ligt in het voortdurend peilen van dit kosmisch drama, en misschien helpt hij zelfs mee de betekenis ervan te vervullen door zijn onvermoeid streven naar de archetypale orde die rondwaart in zijn herinnering en zijn verwachtingen kleurt. Het is de hoogste opdracht voor de mens om in steeds groter mate de producten van de Supreme Imagination te doorgronden en ervan te genieten, zoals deze worden geopenbaard door de natuur en de menselijke aard. Dat is de extase, het mysterie en de worsteling van de ontzagwekkende menselijke reis door de grenzeloosheid en majesteit van onze eeuwige kosmos."
Prof. Oliver Reiser: Cosmic Humanism, 1966
De boel bij elkaar houden
Shinkichi Tajiri Connection, 1991, cast iron; h. 600 cm.
Hier klikken om te bewerken.