Zo’n dag ..
Een dag waarop we perfect op de wind gaan
het zeil slechts geopend
om een wereld vol schoonheid te zien.
Vandaag is zo’n dag.
Mijn ogen zijn als de zon,
vol beloften.
beloften van het leven
die zich iedere ochtend opnieuw ontvouwen.
Vandaag is zo’n dag..
Het gevende, levende hart en die bal van licht
strelen de aarde met intense tederheid.
Een zachte bries raakt de ziel.
Zo’n dag is het vandaag..
deze liefde te mogen herkennen,
dit golvende ritme.
als armen om me heen;
Is dit het zelf in mij,
de schoonheid die hier staat?
O heerlijke Vrede!
een extatische dans vol vreugde
en minder zelfgericht:
In samenzijn beroert Hij onze lippen.
Als het een dag is waarop de wind perfect staat
hoeft het zeil slechts geopend te worden
op liefdes maat.
Vandaag is zo’n dag.
Mevlana Djalâlu’d-Dîn Rumi heeft het hier over de spontane religieuze of spirituele liefdeservaring, die we los van dogma en leerschool kunnen ervaren. Als illustratie enkele isjrâqî of verlichtingsmomenten, die los van religie, kerk, synagoge of moskee, door mensen werden ervaren, zoals de mysticus Suhrawardî ons heeft geleerd.
‘Het moet ergens in de jaren zeventig of tachtig zijn geweest.
‘Ik zat op een hoop roestig ijzer en staarde naar de kroon
van een enorme boom die zich uitstrekte over de hekken,
het prikkeldraad en de wachttorens die me ervan scheidden.
Terwijl ik keek ... werd ik overmand door een ervaring
die moeilijk te beschrijven is....
Ik werd overspoeld door een gevoel van volstrekt geluk
en harmonie met de wereld en mijzelf...
Ik zou zelfs zeggen dat ik op een of andere manier
was ‘getroffen door liefde’,
maar ik weet niet precies voor wie of wat.’
Uit: Vaclav Havel in zijn Brieven aan Olga. In Een seculiere tijd citeert Charles Taylor van Bede Griffiths een poging om dat bijzondere ‘moment van volheid’, The Golden String, zoals hij het noemt, te beschrijven, terwijl hij dat hieronder eerst probeert te analyseren.
‘We zien allemaal dat ons leven, en/of de ruimte waarin we ons leven leiden, een zekere morele/spirituele vorm heeft. Ergens, in een bepaalde activiteit, of toestand, bevindt zich een volheid, een rijkdom, dat wil zeggen, in die plaats (in die activiteit of toestand) is het leven voller, rijker, dieper, meer de moeite waard, bewonderenswaardiger, meer zoals het zou moeten zijn. Misschien is dit een plaats van kracht: we ervaren haar vaak als diep ontroerend, als inspirerend. Misschien is dit besef van volheid iets waarvan we slechts van verre glimpen opvangen; we hebben een krachtige intuïtie van wat volheid zou zijn als we in die toestand zouden verkeren, bijvoorbeeld van vrede of heelheid, of van in staat zijn op dat niveau van integriteit, edelmoedigheid, overgave of onbaatzuchtigheid te handelen. Maar soms ervaren we momenten van volheid, van vreugde en vervulling, als we voelen dat we in die toestand verkeren.’
Hieronder Bede Griffiths ‘moment van volheid’.
Op een dag tijdens mijn laatste semester was ik ’s avonds alleen aan het wandelen en hoorde ik de vogels in koor en uit volle borst zingen, zoals je dat in die tijd van het jaar alleen bij zonsondergang hoort. Ik herinner me nu de schok van verrassing nog waarmee dat zingen tot mijn oren doordrong. Het leek wel of ik de vogels nooit eerder had horen zingen en ik vroeg me af of ze het hele jaar door zo zongen zonder dat ik het ooit had opgemerkt. Al lopend zag ik een paar meidoorns in volle bloei, en opnieuw dacht ik dat ik zoiets nog nooit had gezien en dat ik nog nooit zo’n heerlijke geur had geroken. Als ik plotseling tussen de bomen van de Hof van Eden was neergezet en een engelenkoor had horen zingen, zou me dat niet meer hebben verwonderd. Toen kwam ik bij de plek waar de zon boven het sportterrein onderging. Plotseling steeg naast de boom waar ik bij stond een leeuwerik op en jubelde zijn lied uit boven mijn hoofd, en daalde daarna, nog steeds zingend, neer om te rusten. Toen werd alles stil – de zonsondergang vervaagde en de sluier van de schemering begon de aarde te bedekken. Ik herinner me nu het gevoel van ontzag dat me beving. Ik had de neiging neer te knielen, alsof ik me in aanwezigheid van een engel bevond, en ik durfde nauwelijks naar de hemel te kijken, alsof slechts een sluier me van het aangezicht van God scheidde.’
In Het leven van Pi Schrijft Martel Yann een improvisatie op hetzelfde thema:
Zo was ik een keer de stad uitgereden en op de terugweg, op een hoog punt waar ik links de zee en recht voor me de weg kon zien liggen, kreeg ik plotseling het gevoel, dat ik in de hemel was. Het was nog steeds precies hetzelfde plekje als waar ik op de heenweg langs was gekomen, maar ik zag het nu anders. Dat gevoel, een paradoxale mengeling van pulserende energie en diepe vrede, was intens en gelukzalig. De weg, de zee, de bomen, de lucht, de zon, die vroeger allemaal op verschillende manieren tot me gesproken hadden, spraken nu allemaal dezelfde taal van eenheid. Boom lette op de weg, die aan de lucht dacht, die zich bewust was van de zee, die in verbinding stond met de zon. Alle elementen waren in harmonie met al het andere, alles was met elkaar verwant. Ik knielde als sterveling neer en stond onsterfelijk weer op. Ik voelde me het middelpunt van een kleine cirkel die samen viel met het middelpunt van een veel grotere. Atman en Allah kwamen samen … De tegenwoordigheid van God is de allerhoogste beloning.
Waarschijnlijk brengt herkenning van de innerlijke beleving ons op het pad van de mystiek. Enige uitleg is hier op z’n plaats. De profeet Mohammed ging aanvankelijk niet uit van een georganiseerde religie, ‘de Islam’. Toen hem werd gevraagd: ‘Naar welke religie gaat Allah’s voorliefde uit?’ antwoordde hij niet: ‘de Islam’. Hij antwoordde vanuit grote wijsheid: ‘Al-Hanifiyya al-Samha’[i].Dit wil zeggen dat de aan de mens inherente aanleg tot het goede en spirituele, de voor Allah meest geliefde religie is.
Dit thema komt op een aantal momenten in deze tekst terug.
De aantrekkingskracht van de Islam in het algemeen wordt door de profeet zelf toegeschreven aan de ongerepte, oorspronkelijke of fundamentele aard van de mens.[ii] De Koran en de profeet Mohammed gebruiken hiervoor het woord Fitra. De profeet heeft gezegd: ‘elke nieuw geborene wordt geboren met de fitra. Daarna maken zijn ouders hem of haar een Jood, een Christen of een Madjusî.[iii]
[i] Ahabbu al-dîni ilâ Allah al-hanafiyyah al-samhâ.
[ii] Als illustratie van een moderene materialistische visie op de mens: ‘Wij, wij allemaal, zijn wat ontstaat, als een fundamenteel mengsel van waterstof en helium zo lang evolueert, dat het begint te vragen waar het vandaan komt.’
[iii] Overgeleverd door Abu-Huraira - Sahih al-Bukhari, Volume 2, Book 23, Number 441. De aanduiding Magî, Madjî, of Madjusi wordt vrijwel nergens eenduidig uitgelegd. Volgens sommigen is het de naam van de wijzen (ook wel magoi) genoemd die Jezus bezochten toen hij pas was geboren. Het zijn wellicht astrologen die, zoals bekend, hemelse tekenen in verband willen brengen met de aarde. Wie waren deze magoi? Als we het tenminste over dezelfde historische figuren hebben. Zijn het sterrenwichelaars, die net zoals nu tegen betaling een horoscoop voor je maken, of waren het wetenschappers? Een Nederlandse vertaling van 'magoi' zou 'wijze' of 'geleerde' kunnen zijn.
In Mesopotamië werden de priesters ook wel magiërs genoemd, een woord dat tegenwoordig voornamelijk in verband wordt gebracht met sterrenwichelaars, droomuitleggers of tovenaars, maar toen meer de betekenis had van (het Latijnse) magister, iemand met een academische graad. Nu zouden deze magiërs afstammelingen kunnen zijn van de geleerden welke in Babylon in de Marduk-tempel de sterrenhemel bestudeerden, zij vormden een aparte priesterkaste en stonden in hoog aanzien. Deze 'magoi' waren naast, zeer gespecialiseerd in de astronomie, ook zeer thuis in de toenmalige theologie. Zij waren het soort geleerden die Nebukadnezar te hulp riep, bij de uitleg van zijn dromen en waar hij, nadat ze hadden gefaald bij de uitleg, Daniël de leiding over gaf.
Deze priesterkaste wordt ook wel in verband gebracht met de Zoroastriërs, die zo genoemd worden naar hun profeet Zarathoestra, en ook zij geloofden in een Messias die het Rijk der Rechtvaardigheid op aarde zou brengen. De Zoroastriërs verschenen halverwege de zesde eeuw voor Christus in het noordwesten van het huidige Iran. Veel van de leringen van de Zoroastriërs zijn later verwerkt in het Gnosticisme, Mithraïsme en de (Perzische) Islam. Als laatste is er nog een document gevonden in codex viii van de Nag Hamadi teksten welke (incorrect) De Apocalyps van Zostrianos wordt genoemd.
Liefdevolle conversatie
Sohbet/ Sohbah, of liefdevolle conversatie is geen vanzelfsprekende manier van communiceren. Maar kan dat worden. Het vraagt van je niet te debatteren, geen gelijk te willen hebben en niet te laten zien dat je iets goed weet of beter weet dan een ander. Het is het delen van liefde voor een onderwerp en gezamenlijk tot inzicht komen. Vandaar dus, dat deze bladzij zo groen is ingericht.
1. Spelregels voor een inhoudelijk geloofsgesprek of sohbah/sohbet
Wanneer mensen met elkaar over geloof spreken staan zij midden in een geschiedenis van
na elkaar ontstane en naast elkaar voort bestaande religies en hun onderlinge communicatie,
in het beste geval: dialoog. Soms twistgesprek. Dat is over het algemeen een godsdienstgesprek
waarin verschillen worden aangedikt, over bezittelijke goden wordt gesproken
en in wij-zij-ik-culturen wordt gedacht.
De eigenheid van elk mens gaat schuil in een zekere verborgenheid. Elk mens heeft recht op
z'n geheim. Daaruit tevoorschijn komen is zich laten zien met zijn gevoelens, zijn gezindheid,
zijn persoonlijk inzicht. En dat is vaak riskant. Dat risico moet beveiligd worden, anders blijven
we vaag, mat, nevelig, abstract en geven ons niet prijs.
Daarom:
- het kritisch oordeel uitstellen
- fantaseren, illusies koesteren mag, gedachten schieten alle kanten op, we zijn
daar niet verantwoordelijk voor, wel voor wat we er uiteindelijk mee doen
- privacy (in-group/out-group)
- aandacht voor het naiëve; de domme opmerking
- geen hiërarchie, iedereen gelijk
- terugkoppeling naar de werkelijkheid
2. Basisiprincipes voor een dialogische houding (Prof. Mulder)
a. De ander begrijpen zoals die zelf begrepen wil worden
b. vooroordelen afbouwen en tot wezenlijk begrip komen
c. niet het eigen ideaal met de werkelijkheid van de ander vergelijken
d. eerlijkheid en bereidheid tot zelfkritiek
3. de afspraken opnieuw geformuleerd
- We ontmoeten elkaar op basis van gelijkheid – of je bent je bewust van een ingebouwde ongelijkheid – maar we zijn toch gelijk
- Centraal staat: samen nadenken over en werken aan de kwaliteit van het leven, hier en nu;
- We laten elkaar uitspreken en zijn zelf niet te breedsprakig;
- Het gezelschapsspel ‘ik heb gelijk en dus is hij/zij gek’ spelen we niet;
- Je ontdekt dat er meerdere 'gelijken' naast elkaar kunnen bestaan;
- Ieder spreekt voor zich, persoonlijk, ‘de joden’, ‘de roomsen’, ‘de moslims’, bestaan niet. Ik besta wel, hier, voor jou;
- We praten niet over ‘wij ‘ of ‘jullie’;
- Probeer de ander te zien zoals hij/zij zichzelf graag ziet en verstaat;
- Herinner elkaar aan de beste aspecten van elkaars religies/ tradities;
- Kortom: je bent niet uit op eigen gelijk of showen van kennis;
- Dialoog: een oefening in recht doen aan de zwaksten;
- Dialoog is geen doel maar een middel.
Kom dicht bij mij in schoonheid
Toen Nevit O. Ergin, promovendus medische wetenschappen met belangstelling voor literatuur, filosofie, metafysica en yoga, in 1956 door H. Sushud werd geïntroduceerd in de ‘wereld van hen die het doel begrijpen van wat Soefi’s omschrijven als de mystieke vernietiging van het zelf,’ beschreef hij zichzelf als iemand die ‘als een blinde probeert het kleurenspectrum te begrijpen’. Sushud adviseerde hem dat om ‘ontbinding van het Zijn tot het niet-Zijn . . .’ te verwezenlijken ‘je kunt beginnen met meditatie/ godgedachtenis (Dhikr), Discipline/regelmaat (Riyadat) en je ontdoen van laagjes egoïsme en zelfbedrog (Inkisjâr)’. Daarna beval hij hem één boek aan om hem te helpen bij zijn geestelijk zoeken: Rumi’s Divan-i Kebir.
Enkele weken nadat hij in het bezit was gekomen van Gül Deste (Boeket Rozen), een nieuwe Turkse vertaling van selecties uit Rumi’s Divan, bekende Ergin tegenover Sushud dat ‘zelfs al voelde ik dit aan…het boek begreep ik niet’. Sushud ging naar zijn tuin, plukte een enkele roos met lange steel en gaf die aan Ergin, die hem tussen de bladzijden van zijn nieuwe boek met Rumi’s gedichten perste. Dertig jaar lang bereisde Ergin de wereld, voerde altijd zijn boek met zich mee, dat hij las en herlas. Halverwege de tachtiger jaren begon hij ‘de echte roos in de bladzijden van de Divan te ruiken’ en ging hij verschillende vertalingen van de volledige werken bestuderen. In zijn Magnificent One biedt hij ons nu de vrucht van zijn arbeid aan.
De ruim 44.000 verzen van Mevlana Jalaluddin Rumi, 13e eeuws dichter, mysticus en een godlievend man zijn door vele personen vanuit vele gezichtspunten in vele talen vertaald. Waarom zou iemand Rumi’s werk opnieuw willen vertalen en waarom zou iemand het willen lezen, vooral degenen die Rumi’s gedichten al kennen?
Het antwoord is: Liefde. Rumi’s gedichten belichamen een spontane opwelling van liefde voor en vereniging met God. Deze vertaling biedt die ons; ook het langzaam dagende licht van liefde en begrip dat Ergin ervoer toen hij met Rumi’s werk en zichzelf worstelde.
Je was een droppel sperma
Dat bloed werd, daarna groeide
Tot zulk een schoonheid.
O mens, kom dicht bij mij
Zodat ik je beter dan dat
Kan maken.
De gedichten van Rumi bevatten de essentie van de roos van geestelijke kennis: niet slechts de geur van de bloem, de weelde van de bladeren, de kracht van de stengel en de voeding door de wortels – maar ook de harde noodzakelijkheid van de doorns. Rumi lezen ‘is als het wandelen in een mijnenveld: het blaast hoofd, hart en ziel op’.
In The Sufis onderzoekt Idries Shah tot in bijzonderheden de invloed van de Islam op de Europese cultuur, van de Soefi overleveringen op de muziek en dichtkunst van de troubadours. Hij verklaart het Soefi standpunt dat veel van de draden van de westerse cultuur, waarvan wij menen dat ze inheems zijn, opzettelijk werden ‘geplant’ door leden van de Soefi orden om de ruwheid van het westerse denken te verzachten en de Europese geestelijke en mentale bodem vruchtbaar te maken voor de komende evolutionaire impuls die zich toen begon te manifesteren. Shah verklaart en analyseert de specifiek Soefi gewoonte om woorden en hun daarmee overeenkomende getallen te gebruiken om verwante betekenissen over te brengen die op verschillende ingewikkelde niveaus liggen.
De ingewikkelde aard van veel oosterse en andere kunst is niet louter een vertoon van veelzijdigheid of kunnen. Het is een analogie van de oneindige opeenvolgingen van betekenissen die door een en hetzelfde ding kunnen worden overgebracht. Voorts beseffen zij die een glimp hebben opgevangen van de Soefi ervaringen, dat de veelsoortige betekenissen die in zo’n kunstwerk zijn vervat aanwezig zijn, voor zover het om de mens gaat, om hem de weg te wijzen naar een juiste waarneming van wat de innerlijke werkelijkheid is.
Shah onderzoekt ook de opkomst en invloed van de vereringsvormen van hoofse liefde in het Europese wereldlijke leven en van de Maagd Maria in het Europese religieuze leven, die hij terugvoert tot specifiek Soefi invloeden. Zijn kennis van het Soefi-gebruik van de taal kan diegenen helpen voor wie het Soefi-werk nieuw is om iets te begrijpen van de diepere betekenissen verborgen achter Rumi’s veelvuldig gebruik van dronkenschap en liefde. Deze beelden zijn vaak verontrustend voor westerlingen met een literaire of puriteinse inslag, hoewel Rumi zelf meermalen zegt dat het beeldspraak is en gebruikt wordt omdat de werkelijkheid van geestelijke ervaringen onmogelijk rechtstreeks in woorden kan worden uitgedrukt.
De poëzie van Rumi wordt soms gelezen als een handboek of wegwijzer voor hen die ‘vernietiging’ van het zelf tot het Zelf willen bereiken – vanaf het ontmoeten van een leraar, via begrip van het lijden, oefening binnen een traditie, begrip van liefde, het ontwikkelen van liefde in de eigen natuur, het verplaatsen van het brandpunt van de persoonlijke ego naar de individualiteit, door volledige kennis van de goddelijke aard van de geest die huist in de tempel van het lichaam/denken, door het besef dat ernaar streven nutteloos is, want baraka (genade, zegening of de gave van het goddelijke) is al wat nodig is. We kunnen God nooit vinden – God zal ons vinden. We kunnen ophouden ons voor Hem te verbergen achter struiken van ego-belangen, kunnen ons naakt uitkleden (zoals een minnaar die op zijn geliefde wacht) en in weelderige stilte met nauwelijks bedwongen ongeduld zitten wachten, tot we op natuurlijke wijze ‘rijp’ zijn en God ons van onze levenstak plukt.
Tenslotte komt de uiteindelijke verwezenlijking voor de zoeker: ‘Het doel van de dichter-minnaar-magiër in het Soefisme is echter niet louter een geheel en al opgaan in de glans van de waarheid die hij leert. Hij wordt erdoor omgevormd en heeft, als gevolg daarvan een maatschappelijke functie – om aan de stroom van leven de richting terug te geven die de mensheid nodig heeft om zichzelf tot vervulling te brengen’[1]
Selecties uit de reis van Ergin in Rumi’s liefdestuin
Kom, laat ons praten tot elkaar
Door middel van de Ziel,
En dingen zeggen die voor oog en oor geheim zijn.
Laat ons lachen als een rozentuin
Zonder lippen, zonder tanden.
Laat ons spreken door gedachten
Zonder tong en zonder lip.
Laat ons de geheimen van de wereld,
alle, tot het einde toe vertellen
Zonder onze mond te openen,
Als goddelijk intellect.
Sommigen kunnen alleen verstaan
Door te luisteren en naar de mond te zien.
Laat ons uit hun tent blijven.
Kies Liefde, Liefde.
leven zonder schone Liefde
is slechts een last,
zoals u ziet.
O mensen, omstrengel Liefde.
beantwoord haar roep.
Ga tot Hem,
Want God schenkt onsterfelijkheid
Alleen aan Liefde.
Vandaag is slapeloze Liefde in de lucht
En roept de slaperige Harten.
Liefde is het leven en gevoel In het heelal.
Leven zonder Liefde
Is slechts een lege schelp.
Er is in Liefde geen gepraat.
Kreunen en zuchten is genoeg,
En geduld is het enige
Dat Liefde redt.
Wees stil. Spreek geen woord.
Laat uw tranen alles zeggen.
Als het Hart begint te branden,
Ruikt het als wierook.
Er is een zee niet ver van ons
Ze is onzienbaar, niet verborgen.
Erover praten is verboden,
Maar ’t is tegelijk een zonde,
Een teken van ondankbaarheid
Dat niet te doen.
Er is geen redding voor de Ziel
Dan door Verliefd te worden.
Ze moet eerst kruipen en sluipen
Temidden van Geliefden.
Men kan de hemel slechts Vanuit het Hart bereiken.
De roos van Glorie
Kan slechts gedijen in het Hart.
U deed een eed
Toen u nog een Ziel was.
Ik vraag me af of u zich dat herinnert.
Als u dat mocht ontkennen,
Zou ik geduldig kunnen wachten
Tot aan de Oordeelsdag.
Ontwaak. Het is al ochtend;
Tijd om de ochtendwijn te drinken;
Tijd om dronken te worden.
Open uw armen.
De schone Beminde is gekomen.
Kom en zie dit luisterrijk, onsterfelijk leven.
Dit leven dat is vrijgesteld
Van de getelde ademtochten.
Dit is de soort wijn
Die met zijn licht de hemel weerkaatst
Die noch door palen, noch door muren wordt gestut.
Als u daarvan een droppel drinkt,
Begrijpt u alle overvloed
van mijn Ziel.
Deze wijn bewerkt uw binnenste, Ze scherpt uw brein.
Verlicht uw ogen, uw Hart,
Zodat u eens,
De parel zult zien
Binnen dit zwakke lichaam.
Als ik buiten mijzelf ging
Zoals ik gisteravond deed,
En over onruststokers mij geen zorgen maakte
Kon ik in geestvervoering
De rest ervan vertellen
Totdat mijn Hart van die wijn dronken werd.
Maar nu blijf ik zwijgen
Want ik ben in mijzelf.
Er is vandaag geen woord, geen oor, geen brein.
Hij die de grondslag van het denken is,
De betekenis van woorden
Vond mij.
[1] Idries Shah, The Sufis, blz. 364-365.