Hoort u geen oerknal?
Wilkinson Microwave Anisotropy Probe (WMAP) image of the cosmic microwave background radiation.
The radiation is isotropic to roughly one part in 100,000.[60]
The Big Bang itself is a scientific theory, and as such stands or falls by its agreement with observations. But as a theory which addresses the origins of
reality it carries theological implications regarding the concept of creation ex nihilo(a Latin phrase meaning "out of nothing"). In addition, many theologians and physicists have viewed the Big Bang as implicating theism; a popular philosophical argument for the existence of God known as the Kalām cosmological argument rests in the concepts of the Big Bang. In the 1920s and 1930s almost every major cosmologist preferred an eternal steady state Universe, and several complained that the beginning of time implied by the Big Bang imported religious concepts into physics; this objection was later repeated by supporters of the steady state theory, who rejected the implication that the universe had a beginning.
The Kalām cosmological argument is a variation of the cosmological argument that argues for the existence of a First Cause
for the universe. Its origins can be traced to medieval Jewish, Christian and Muslim thinkers, but most directly to Islamic theologians of the Kalām tradition. Its historic proponents include John Philoponus. Al-Kindi. Saadia Gaon, Al-Ghazali, and St. Bonaventure. A prominent contemporary Western proponent is William Lane Craig.
The basic premise of all of these is that something caused the Universe to begin to exist, and this First Cause must be God. It is also applied by the Spiritist doctrine as the main argument for the existence of God.
The radiation is isotropic to roughly one part in 100,000.[60]
The Big Bang itself is a scientific theory, and as such stands or falls by its agreement with observations. But as a theory which addresses the origins of
reality it carries theological implications regarding the concept of creation ex nihilo(a Latin phrase meaning "out of nothing"). In addition, many theologians and physicists have viewed the Big Bang as implicating theism; a popular philosophical argument for the existence of God known as the Kalām cosmological argument rests in the concepts of the Big Bang. In the 1920s and 1930s almost every major cosmologist preferred an eternal steady state Universe, and several complained that the beginning of time implied by the Big Bang imported religious concepts into physics; this objection was later repeated by supporters of the steady state theory, who rejected the implication that the universe had a beginning.
The Kalām cosmological argument is a variation of the cosmological argument that argues for the existence of a First Cause
for the universe. Its origins can be traced to medieval Jewish, Christian and Muslim thinkers, but most directly to Islamic theologians of the Kalām tradition. Its historic proponents include John Philoponus. Al-Kindi. Saadia Gaon, Al-Ghazali, and St. Bonaventure. A prominent contemporary Western proponent is William Lane Craig.
The basic premise of all of these is that something caused the Universe to begin to exist, and this First Cause must be God. It is also applied by the Spiritist doctrine as the main argument for the existence of God.
Megatheoriën in de tijdmatrix
Islam, Koran en de moderne wetenschap: evaluaties op het slappe
koord tussen geloof en evolutie
De megatheorieën van deze tijd, zoals de relativiteitstheorie, de psychoanalyse, en de
evolutie- en ecotheoriën, zijn in feite ontstaan in reactie op de ethica en metafysica die zijn voortgekomen uit geopenbaarde tekst.
Mijn vraag:
Hoe kunnen evolutie(theorieën) en schepping(stheologie) elkaar
op het terrein van waarheidsvinding treffen, aanvullen of verrijken?
I Traditionele metafysica: er bestaat één onveranderlijke goddelijke waarheid; die is
onafhankelijk van worden en vergaan, van leven en dood. Elke mensenziel is
rechtstreeks door God geschapen. Zij is geest, onsterfelijk, en in laatste
instantie niet aan de wetten van het biologische leven onderworpen.
In de Koran wordt de schepping van al het bestaande en de
observatie van de mens aan elkaar verbonden. Op zeven plaatsen zegt de Koran
dat de schepping in zes tijdsperioden plaats vond. Een kenmerkende passage is:
Voorzeker uw Heer is Allah. Degene Die de hemelen en aarde in zes perioden
schiep. Daarna zette Hij zich op de troon. Hij doet de nacht de dag bedekken in
snelle opeenvolging. De zon en de maan en de sterren voegen zich naar Zijn
gebod. O, het is zeker dat zowel de hele schepping als het gebod erover van Hem
is. Gezegend is Allah, de Heer der werelden. (7:54)
In de schepping van hemelen en aarde en in de wisseling van dag en nacht
zijn zeker tekenen voor mensen die nadenken – zij die God gedenken terwijl ze
staan, zitten of op hun zij liggen en nadenken over de schepping van de hemelen
en aarde, terwijl zij zeggen: O Heer U heeft dit alles niet tevergeefs geschapen! (3:190).
En Hij schiep de mens, een plaatsvervanger op aarde, uit klei of
leem. Hij vormde hem in de juiste verhouding, oorspronkelijk uit een
samengestelde materie; droge, harde klei, uit zwarte modder in vorm
gewrocht...
De mens vormt daarmee onderdeel van Allahs scheppingsproces en
is een natuurlijke creatie. Maar hij is van de rest van de schepping
onderscheiden omdat Allah hem niet alleen vormt, maar ook van Zijn eigen geest
(roeh) inblaast (15:29/38:72/32:9). Bij het scheppingsproces wordt de aandacht
gevestigd op een aantal, in hun werkzaamheid elkaar gedeeltelijk
overlappende, goddelijke kwaliteiten en hun effect op de mens:
al-Châliq: Schepper van elk atoom dat bestaat, maar ook van het ontastbare,
van de geest of de ziel van de mens; al-Bâri':
Degene Die niet alleen schept maar ook de essentie van het scheppingsproces vast
stelt. Vanuit die essentie herhaalt het scheppingsproces zich steeds opnieuw.
Eenmaal tot mens gecomponeerd produceerde hij 'sulala', reproductief zaad
(sperma), dat samengevoegd met de vrouwelijke eicel en in de baarmoeder
ingebracht een creatief proces doormaakt. In de Koran worden daarvan de
belangrijkste stadia genoemd: uittreksel uit klei; levenskiem; klonter;
bloedvorming; fijngekauwd vlees; beenderen; spierweefsel; waarna de stadia
van ontwikkeling tot een geheel nieuwe levensvorm volgen.
Al-Moesawwir: de Vormgever; niet alleen schept Hij de oermaterie waaruit alles is
geschapen, maar Hij geeft het ook vorm naar een bepaald scheppingsidee;
al-Fâtir: Degene Die doet ontspruiten. Bewerkstelliger van het proces van het zaad dat in de aarde openbarst en zich een weg baant om boven de aarde te komen, of de eierschaal die openbarst om het kuiken leven te geven, etc; al-Badi':
de Oerschepper die op wonderbaarlijke en onvergelijkbare wijze iets uit niets
schept; ar-Rabb: De Onderhouder, de Opvoeder. Hij Die vanaf zaad tot laatste adem, leven begeleidt tot haar optimale mogelijkheid; al-Mo'ied: De Herhaler. Degene
Die alle scheppingsactiviteiten tot in detail steeds weer opnieuw laat gebeuren.
II Een evolutietheorie van het zichzelf ontwikkelende leven vertoont mythische, om niet te zeggen religieuze trekken.
Bij de basisideeën die ten grondslag liggen aan de huidige wetenschappelijke kijk
op de schepping van al het bestaande, het begin van het leven, de ontwikkeling van
levensvormen en het verschijnen van de mens op het wereldtoneel,
wordt de mogelijkheid van het bestaan van een Schepper en een sturende intelligentie als reden achter bepaalde fenomenen niet eens overwogen. Men houdt het erop dat het heelal onbewust zichzelf heeft geschapen.
We kunnen dit bijna niet anders omschrijven dan als een ‘geloof’. Dit is net zo
onbewezen en niet onderbouwd als allerlei vormen van (bij)geloof. Eigenlijk
zouden de evolutionisten op basis van wat zij een moderne wetenschappelijke
levens- en wereldvisie noemen moeten worden uitgedaagd een mythe over een
schepping zonder Schepper te formuleren. Opdracht: schrijf eens een verhaal met
mythologische strekking dat even spannend en mysterieus is als het
scheppingsverhaal van de monotheïstische religies.
III Naast objectieve waarheid is er ook een
maatschappelijke juistheid; elke kennis begint, voordat zij tot een uitspraak
komt bij individuele ontdekkingen, anders is het gewoon napraten. Wie de
evolutieleer ten volle als een uitspraak over zichzelf aanvaardt, wordt
onmiddellijk op de authenticiteit van de eigen overtuiging aangesproken.
Twee codes, twee boodschappen:
Waarschijnlijk zullen natuurwetenschap en religie
nooit binnen een gemeenschappelijk stelsel van analyse of verklaring kunnen
worden verenigd of tot één geheel worden gemaakt, evenmin is echter duidelijk
waarom die twee ondernemingen een conflict zouden moeten vormen.
De natuurwetenschappen streven ernaar de werkelijkheid van de
natuur in kaart te brengen en theorieën op te stellen die de aangetroffen feiten
met elkaar in verband brengen en verklaren. De religie daarentegen beweegt zich
op het even belangrijke, maar geheel verschillende terrein van de menselijke
strevingen, zingeving en waarden –onderwerpen die binnen het gegeven terrein van
de natuurwetenschappen wel verhelderd, maar nooit opgelost zullen kunnen worden.
Stephen Jay Gould stelt daarom het principe voor van de niet overlappende
magisteria. Hij geeft toe dat Magisterium geen fraai woord is, maar hij vindt de
term zo fraai van toepassing op het hoofdthema van zijn boek, God en
Darwin, wetenschap en religie in de volheid van het bestaan, dat hij deze
nieuwigheid toch aan het vocabulaire van vele lezers durft op te dringen. Hij
vraagt het niet te verwarren met termen als majesteit en majestueus of de binnen
de Katholieke wereld gangbare termen als majestas, magnus, etc die kritiekloze gehoorzaamheid en overheersing impliceren. Een magisterium daarentegen is een gebied waar één bepaalde leer de geëigende middelen bezit voor een zinvol discours en het doen van een uitspraak.
Dus: het magisterium van de natuurwetenschap strekt zich uit over het empirisch
gebied: waar is het universum van gemaakt (feit) en waarom functioneert het
zoals het doet (theorie). Het magisterium van de religie strekt zich uit over
kwesties als morele waarden en de zin van het bestaan.
Binnen deze visie is de Koran, of godsdienst, geen leer(boek) over de toestand van God,
mens en wereld, maar een stimulans tot een manier van omgaan met zwakheid,
geweld, liefde, haat, menselijke lichamelijkheid en individuele waardigheid.
Hoe moeten we daarbinnen de pretentie plaatsen dat de Koran een alomvattend reciet is: een door Allah geopenbaarde tekst die van het allergrootste tot het allerkleinste, niets onbesproken laat?
I Schepping & evolutie in de Koran
De Koran geeft een groot aantal beschrijvingen van natuurverschijnselen in de schepping die niet bekend waren in de tijd van de openbaring van de Koran. Niet alleen betreft het hier wetenschappelijke feiten die voor landgenoten van de profeet, in zijn tijd, volkomen onbekend waren, ook zijn tijdgenoten in de rest van de wereld hadden
hierover nog geen kennis. De Koran heeft niet werkelijk dit soort bewijsmateriaal nodig. Tenslotte begeef je je op glad ijs: wanneer je iets wetenschappelijk gaat bewijzen kun je vaak ook wetenschappelijk het tegendeel bewijzen. Toch betreft het bijzonder materiaal, een steuntje in de rug van het idee dat de Koran een tijdloos en goddelijk geïnspireerd document is.
Uit de vele voorbeelden kiezen we twee verzen van de Koran die
inhoudelijk pas eeuwen later door de moderne wetenschap werden bevestigd:
Hebben de ongelovigen niet gezien dat de hemelen en aarde aaneengesloten (uit één stuk) waren, waarna Wij ze hebben gescheiden? En dat Wij al hetgeen leeft uit water hebben gemaakt. Willen zij dan toch niet geloven?
En Wij hebben op de aarde onwrikbare bergen geplaatst opdat zij
niet met hen zouden beven; en Wij hebben er wijde wegen gemaakt, opdat zij de juiste richting zouden vinden.
En Wij hebben de hemel tot een goed beveiligd dak gemaakt; toch
wenden zij zich af van haar tekenen. En Hij is het, Die de nacht en de dag
schiep, en de zon en de maan, ieder van hen beweegt zich in een vaste baan.
(21:30-32)
Sommige van de feiten die hier worden genoemd, zijn niet bevestigd noch ontkend
door de huidige wetenschap. Dat alle leven uit water afkomstig is,
wordt hoogst waarschijnlijk genoemd. De Koran noemt het oorspronkelijke bestaan
alleen maar een gasmassa - dochân, waarvan de elementen in bovengenoemd
vers eerst aaneengesloten - ratq waren en vervolgens worden gescheiden - fatq.
Dit scheidingsproces resulteerde in het ontstaan van
verschillende werelden, een idee dat tientallen malen in de Koran naar
voren wordt gebracht, onder andere in de openingssoera van de Koran:
Alle lof zij Allah, de Schepper der werelden. (1:1)
Dit komt weer overeen met de huidige theoriën over het bestaan
van een primaire gasnevel en in tweede instantie met de scheiding van de
elementen die tezamen die oorspronkelijke massa hadden gevormd. Deze
scheiding resulteerde in het ontstaan van hele stelsels, zoals bijvoorbeeld het
melkwegstelsel en toen deze uiteenvielen ontstonden er sterren
waaruit de planeten weer zijn voortgekomen.
In de Koran wordt melding gemaakt van een schepping op een
niveau tussen hemel en aarde, zoals in sura al-Forqân staat:
Allah is Degene, die hemelen en de aarde heeft geschapen en wat
tussen beide is. (25:59)
Het lijkt erop dat deze schepping op een tussenniveau overeen
komt met de recente ontdekkingen van lagen van materie die gevonden kunnen
worden buiten de geordende sterrenkundige systemen. Het kan natuurlijk ook
betekenen dat Allah alles wat tussen beide is namelijk tussen hemel en aarde,
heeft geschapen.
2. Ontwikkeling: van geboorte tot dood
Een ander duidelijk en 'eigentijds' voorbeeld in de Koran luidt
als volgt: - Wij hebben voorzeker de mens uit een uittreksel van klei geschapen;
- daarna plaatsten Wij hem als een kleine levenskiem in een veilige plaats.
- Vervolgens vormden Wij de levenskiem tot een klonter (iets kleverigs);
- daarna vormden Wij de klonter tot een klompje (fijngekauwd) vlees;
- dan vormden Wij beenderen uit dit vleesklompje;
- daarna bekleedden Wij die beenderen met vlees (spierweefsel);
- vervolgens ontwikkelden wij het tot een nieuwe schepping.
Gezegend zij Allah, de allerbeste Schepper.(23:12-14)
Het bovenstaande Koranvers gaat over de embryologische
ontwikkeling van de mens in de baarmoeder. Misschien is enige uitleg hier
wel op z'n plaats. Wanneer het embryo (vruchtbeginsel) zo groot is dat we het
met het blote oog kunnen zien, lijkt het op een miniem stukje vlees, met in het
midden iets dat zich ontwikkelt maar nog geen menselijke vorm heeft aangenomen.
De groei kan men via ingebrachte mini-camera's tegenwoordig nauwlettend
volgen. Er vormen zich botjes, spieren, zenuwstelsel, bloedsomloop, ingewanden etc.
- islamitisch mensbeeld
Zoals bij het scheppingsproces de aandacht werd gevestigd
op een aantal, in hun werkzaamheid elkaar gedeeltelijk overlappende,
goddelijke kwaliteiten, zo stelt de koran vijf kwaliteiten centraal in
zijn mensbeeld: Chaliefaof rentmeesterschap; ‘Oboediya of
dienaarschap; en dat mens is begiftigd met irade of een vrije wil, een
roh of ziel en fitrah of de natuurlijke aanleg tot het goede.
Waarbij de mens vanwege zijn mogelijkheden tot spirituele en intellectuele groei
en ontplooiing wordt voorgesteld als een melioristisch wezen, voor verbetering vatbaar.
Over het stadium waarin de mens zich nog niet heeft opengesteld
voor geestelijke groei zegt de Koran:
En ik pleit mijzelf niet vrij (van menselijke zwakte): want de
nafs is zeker de aanstoker van kwaad of (het ego is vatbaar voor invloeden van
het kwade). Behalve als mijn Schepper genade schenkt. Mijn Heer is zeker
bereid te vergeven en Hij is genadevol. (12:53)
In dit vers wordt het ego van de mens beschreven als een gevoelig 'orgaan', Nafs al-Ammâra
(de 'het kwaad gebiedende zelf'), dat nog openstaat voor zowel kwade als goede
invloeden. Er heeft nog geen geestelijke groei plaatsgevonden en bij
een groot deel van de mensheid vindt die groei ook nauwelijks plaats. We worden
geleefd en achten ons onafhankelijk en trots. Trots wordt in de Koran
omschreven als een verkeerde vorm van 'groot-worden'. Vooral bij het
scheppingsverhaal wordt dat duidelijk:
Wij schiepen u, daarna vormden Wij u; toen zeiden We tot de engelen: "Werpt u neer
voor Adam", en zij onderwierpen zich, behalve Iblies; hij behoorde
niet tot degenen die zich onderwierpen. Allah sprak tot hem: "Wat belette u, u
neer te werpen toen Ik u dat gebood?"
Hij antwoordde: "Ik ben beter dan hij. U hebt mij uit vuur
geschapen en hem uit klei." Allah zei: "Verdwijn van hier - het is niet aan u,
hier hoogmoedig te zijn. (7:12-13)
De hoogste vorm van djihâd, door oriëntalisten en journalisten stereotiep vertaald met 'heilige oorlog', is in de islam omschreven als de strijd tegen het kwaad waarmee ons ego zich identificeert: de worsteling met het kwaad in onszelf.
De eerste trede op de trap van spirituele ontwikkeling wordt in de Koran Nafs al-Lawwâma genoemd, - de zichzelf verwijtende ego.
Het eerste stadium van geestelijke groei wordt namelijk ingezet met zelfkritiek. Men komt via zelfbeschouwing tot de conclusie verkeerd bezig te zijn. De eerste vonk van inspiratie kan van buiten komen: woorden van profeten of heiligen, maar er is ook een ingeboren, immanente kracht binnen ons, die soms 'geweten' wordt genoemd. Het
onderscheiden van goed en kwaad, die tijdens de bewustzijnsgroei zelfs van plaats kunnen verwisselen, krijgt duidelijker contouren. De Koran verbindt het bestaan van dit "Lawwâma-stadium" met het bewustzijn van eeuwig leven: een hiernamaals:
Ik (God) roep de Dag der opstanding tot getuige;
en Ik roep de zichzelf verwijtende ego tot getuige (75:1-2)
Vanaf het moment dat de mens zich bewust wordt van het feit dat hij eigenlijk voor de
eeuwigheid is bestemd, voelt hij/zij de neiging zich daarop voor te bereiden.
Soms krijgt dat gestalte binnen de praktijk van een religie of levensleer.
Voor moslims is dat vanzelfsprekend de islam. Het volgende stadium wordt in de
Koran, Nafs al-Mulhama - de geïnspireerde ego of zelf, genoemd.
De profeet heeft over dit stadium van geestelijke groei gezegd: "Hij die
praktiseert volgens wat hij weet, krijgt van Allah kennis over dat wat hij niet weet".
In de Koran wordt het als volgt omschreven:
Bij de Nafs (ego) en haar neiging tot perfektie. Hij (God)
inspireerde haar wat slecht en goed voor haar is. (91:7-8)
Het hart heeft het talent om de manifestatie van de Alomtegenwoordige te bevatten: Allah, de Verhevene heeft gezegd: "De hemelen en aarde kunnen Mij niet bevatten, maar het hart van de gelovige, dàt kan Mij bevatten".
Deze woorden bevestigen het feit dat God de mens ingevingen
schenkt die hem inspireren en kennis verschaffen. Om deze kennis te verkrijgen
moet het hart rein zijn. Daarom heeft onze profeet gezegd:
"Alles heeft zijn politoer, en de politoer van het hart is de godsgedachtenis".
Het hoogste, door menselijke inspanning bereikbare stadium wordt
Nafs al-Moetma'inna'de volledig tot rust gekomen Nafs' genoemd,
en deze wordt rechtstreeks toegesproken door de Schepper in de Koran:
O, Nafs die volkomen tot rust is gekomen
Keer tot uw Schepper terug
in tevredenheid met Hem, tot Zijn welbehagen.
Ga in onder Mijn dienaren en ga Mijn paradijs binnen. (89:27-30)
Het volkomen tot rust komen moet niet worden verward met
onverschilligheid ten opzichte van alles wat de wereld en de mensheid aangaat.
Het is beter om het te omschrijven als een hoogstaand besef dat zowel rampen
als zegeningen van de Schepper afkomstig zijn.
Nadat God aan Adam 'de namen der dingen' leerde
vroeg Hij aan de engelen de dingen te benoemen. Zij verklaarden buiten Allah
geen kennis te hebben en Adam droeg de kennis van de namen aan hen over, waarop
Allah de engelen gebood zich voor Adam neer te werpen.
Adam, de eerste mens is binnen de visie van de islam ook profeet, dus
goddelijk geïnspireerd. Hij leerde de algemene eigenschappen der dingen
maar ook om schijn en werkelijkheid van elkaar te onderscheiden. Wanneer in de
Koran staat dat ‘Hij [Allah] Adam de namen der dingen leerde’ (2:31), betekent
dat niet dat Adam door Allah werd geïnspireerd met de namen van het leesplankje.
Als Adam Plato was geweest zou hij hebben gevraagd: leer ik nu de universalia?
En zoals er een eeuwenlange strijd bestaat over de status van algemene begrippen
als rechtvaardigheid, ethiek, of zelfs de oorsprong van kleur, smaak en geur; de
universaliënstrijd, zo bestaat er een eeuwenlange strijd onder exegeten en
andere schriftgeleerden over bovengenoemd fragment in de Koran.
Geven wij de namen aan de dingen of bestaan ze
onafhankelijk van ons denken en zijn het daarmee reëel bestaande zaken. Is er
bestaan zonder dat het door de mens wordt benoemd en gekend? Zijn de 'namen der
dingen' werkelijk die dingen of zijn het concepten waarin een idee omtrent een
voorwerp wordt verwoord? Zijn dit objecten, ideeën, vormen die los staan van de
individuele dingen? Wees Adam naar een tomaat en zei God toen: 'rood!'?
Wordt hier metaforisch over ultieme kennisoverdracht gerept? Met 'alle namen' of
'de namen van alle dingen' en het gebruik van het woord 'asmâ' (enkv. 'ism')
wordt in dit vers van de Koran aangegeven dat het om meer dan woorden ging.
'Ism' betekent in dit geval een uitdrukking die essentiële kennis over een
onderwerp/voorwerp geeft, om het - onderwerp, de gebeurtenis, de kwaliteit - te
kunnen onderscheiden. Wat in de filosofie een 'concept' wordt genoemd.
Hieruit kan worden opgemaakt dat 'kennis van de namen der dingen' de menselijke gave voor logisch redeneren en dus conceptueel denken betekent. In de onderstaande
tekst wordt een poging gedaan duidelijk te maken dat de kennis van de profeet en
de kennisleer die in de Koran wordt gehanteerd, ontologisch van karakter is. Dat
wil zeggen dat alles wat we als mens verstandelijk weten haar oorsprong vindt in
het aangeboren of onmiddellijk gekende idee van het zijn. Ons bestaan, ‘het
zijn’, ervaren we het meest intens als we in contact treden met de Schepper.
Vanuit de bronnen van de islam wordt daarbij aangegeven dat wetenschap en de
toepassing ervan, bijvoorbeeld in de technologie, altijd aan bepaalde ethische
voorwaarden dient te voldoen. Dit heeft ervoor gezorgd dat de takken van de
islamitische wetenschap elkaar onderling ethisch en daarmee corrigerend
beïnvloeden. Waarmee niet wordt bedoeld dat de Koran een kant en klare
politieke, economische, medische of ecologische ethiek biedt, maar wel dat hij daartoe de inspiratie en grondstoffen in huis heeft.
De islamitische leer maakt duidelijk dat er ontwikkeling in de schepping plaats vindt. Dat wordt echter niet gezien als een louter fysieke en/of intellectuele aangelegenheid. Eerder wordt hier de spirituele ontwikkeling van de mens bedoeld. Bij die allerbelangrijkste ontwikkeling worden we gesteund door lichamelijke gezondheid en de ratio. Bouwstenen van geestelijk leven zijn ondermeer ethiek en het bewustzijn om volgens die ethiek te leven. Van het begin af aan was al het leven sacraal, omdat Allah Adam van Zijn roeh inblies (32:9).
II Evolutie
1. De invloed van de evolutietheorie
2. De huidige betekenis van de evolutietheorie
Het ligt voor de hand om je af te vragen of men bereid is zijn geloof vanwege de wetenschap te evolueren of dat je gelooft in de evolutie ondanks je geloof in God, of andersom dat je de evolutietheorie naar het land der fabeltjes verwijst. Kortom we proberen vanuit een soort gevoel van overrompeling en intuïtie – er zit veel in zo’n ontwikkelingsverhaal over evolutie – wetenschappelijke en journalistieke beweringen in ons achterhoofd, in overeenstemming te brengen met het scheppingsverhaal. Feit daarbij is dat het scheppingsverhaal ook bij eenvoudige gelovigen een bepaalde evaluatie ondergaat.
Van beide opvattingen weten we in feite niets uit eerste hand. Zowel de religieuze bronnen als de wetenschappelijke ontdekkingen en verklaringen nemen vaak mythische proporties aan. Het blijft een soort vraagstuk dat niet helemaal uitkristalliseert.
Sommige gedachten blijven in dit verband fascineren. Bijvoorbeeld:
De bekende mededeling onder een pijp, van René Magritte: dit is geen pijp.
Voorbeeld is het verhaal van de kat in de doos.
Door een mechanisme dat van het toeval afhankelijk is komt er wel of niet een
giftig gas in de gesloten doos met de kat. Het antwoord op de vraag: is de kat
dood of levend, kunnen wij niet geven. Hij is dus zowel dood als levend, zegt de
kwantummechanica, die de verschijnselen in de wereld van de atomen en hun
onderdelen tracht te verklaren, met als belangrijk aspect het onzekerheids
beginsel. Pas als we de doos openen neemt de kat een van de twee zijnstoestanden
aan die wij met dood of levend aanduiden. Door waarneming verandert dus de
toestand van een object. Vandaar deze overweging:
Als we iets waarnemen, is er dan ook een van ons onafhankelijke
werkelijkheid die overeenstemt met onze waarneming? Bestaat de werkelijkheid
ook wanneer we niet kijken? Terwijl er niemand is, die kijkt? Als dat eens niet
zo was, hoe zouden we daar ooit achter kunnen komen?
(Rudy Kousbroek in zijn voorwoord bij de Nederlandse vertaling
van The dancing Wu-Li Masters)
Volgens de big bang gedachte zou het nieuwe scheppingsverhaal ongeveer als volgt
verlopen:
III
Twee codes, twee boodschappen:
De functie van wetenschappelijke taal is een andere dan die van religieuze taal;
de Koran wil ons niet zeggen hoe de hemelen gaan maar hoe naar de hemel te gaan;
het zoeken naar een samenhangende benadering (in plaats van een creationistische afwijzing) lijkt mij een voor de mens en voor God (!) waardiger manier om met elkaar,
de werkelijkheid en onze kennis om te gaan.
Stephen Jay Gould benadert het in God en Darwin, bevrijdend en verruimend voor hen die naar waarheid zoeken. ‘Je kunt niet eten en slapen tegelijk, maar het lichaam heeft zowel voedsel als slaap nodig. Gould wil natuurwetenschap en religie vreedzaam zien samenleven, waarbij elk ernaar streeft zijn eigen stukje te weven voor de samengestelde jas in vele kleuren die de verschillen in ons leven tot uitdrukking zal brengen en toch de menselijke naaktheid zal hullen in de naadloze bedekking die wijsheid heet’. Gould noemt de benadering waarin de twee magisteria –wetenschap en geloof – elkaar niet overlappen het NOMA principe: non-interventie met wederzijds respect, gepaard aan een intensieve uitwisseling. Geen poging om religie met wetenschap met elkaar in overeenstemming te brengen en zeker geen vermijding van elk conflict door niet met elkaar in debat te gaan. De vraag is: kan dat ook in de islam?
Wort het geen vruchteloze poging om wetenschap en religie tot een synthese te
dwingen –een streven waarbij in de postmoderne fusion-keuken van het New Age
tijdperk uit de inbreng van beide sectoren een onappetijtelijke brij wordt gebrouwen??
Een consequentie zou kunnen zijn dat wanneer uit onderzoek mocht blijken dat in de evolutie het recht van de sterkste gold (wat overigens beslist niet altijd het geval is geweest!), dan is dat nog geen morele vrijbrief om in de mensenmaatschappij van vandaag de zwakken en behoeftigen uit de weg te ruimen.
Kernpunten
De opvatting van Copernicus dat niet de aarde maar de zon het middelpunt van ons planetenstelsel is, zorgde voor grote consternatie en tegenspraak met het (katholiek) leergezag. Het werk waarin hij dat zei, stond van 1611 tot 1759 op de Index. Waarom eigenlijk? Hier komen we op een kernpunt dat ook in de islam voor de nodige discussie zorgt: moeten openbaringstekst en wetenschappelijk onderzoek van bestaande materie (schepping) elkaar volledig bevestigen?
Sterrenkundigen
vertellen ons dat fotonen (lichtdeeltjes) uit de verste uithoeken van het
heelal, die 15 miljard jaar onderweg zijn, voordat zij ons netvlies raken, zodat
wij nog heden getuigen kunnen zijn van de big bang, de schepping van het heelal. Voor zo’n foton evenwel, omdat het zich met de snelheid van het licht verplaatst, is er volgens de relativiteitstheorie nog geen tijd verstreken. Conclusie: de big bang
geschiedde 15 miljard jaar geleden, maar ook nu nog. Maar er zit voor ons als
denkers hierover en waarnemers (in zekere zin) hiervan, misschien nog een
conclusie aan vast. Stel dat de big bang inderdaad een continue karakter heeft
en de ware hoedanigheid ervan is voor ons onbekend. In dat geval brengt Allah
nog steeds belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van de natuur tot stand
door een speciale tussenkomst die alleen door openbaring kenbaar en niet voor
natuurwetenschappen toegankelijk is.
De keerzijde van de medaille van Chemie is overal, de leuze van de
Koninklijke Nederlandse chemische vereniging, hoeft geen conflict met de Koran te veroorzaken.
Zonder chemie, zegt de wetenschap van de chemie, zou de aarde niet de capaciteit
bezitten, zes miljard mensen te voeden. We zouden nooit zo oud en gezond zijn
geworden als nu en onze geavanceerde technologische ontwikkeling was nooit
totstandgekomen. Dit problematiseert bijvoorbeeld de vraag over de Voorziening
(Ar-Rizq) komt van Allah aanzienlijk, of juist niet? Er is wel een keerzijde
van de medaille op ecologisch gebied; en wat zegt de Koran daarover?
Twee kenmerkende uitspraken:
De evolutietheorie geeft geen kennis door, maar helpt ons sporen
van het goddelijk onzegbare te ontdekken (Häring).
We leven in een heelal waarin de materie over zichzelf nadenkt
(Carter).
Enkele problemen met de evolutietheorie
- Van een evolutietheorie mogen we verwachten dat zij de meest eenvoudige verklaring
voor onze waarnemingen geeft, en dat zij falsifieerbaar is. Wanneer een theorie
iets voorspelt kunnen we de omstandigheden in een laboratorium nabootsen en
kijken of het echt gebeurt. Bij eenmalige gebeurtenissen kan dat niet;
- het ontstaan van soorten doet zich niet tweemaal voor, de theorie daaromtrent is
dus niet falsifieerbaar.
- een ander gebied waarop de evolutietheorie in conflict is met zichzelf zijn de
cirkelredeneringen waarmee men haar altijd probeert te bewijzen. Survival of
the fittest bijvoorbeeld. Wie is de fittest? Degene die overleeft. Maar het
gaat niet om overleven. Eerder om de vraag of soorten inderdaad uit elkaar zijn
ontstaan. Dat gaat dan ook weer niet (alleen) om de mens die van de aap zou
afstammen maar of alle leven uit één oercel is ontstaan.
- zou het soms Gods bedoeling kunnen zijn dat we geloven in de evolutie? Adam: de
eerste oer bacterie in de soep van Oparin; ontwikkeling vanwege de eerste
reacties op water, licht en zuurstof. Op den duur maakte cellen waterstof uit
water: een onuitputtelijke energiebron werd aangeboord. En Hij wendde zich tot
de hemel terwijl deze een soort damp (doechân) was en zei tegen de hemel en de
aarde: komt beiden, of u wilt of niet (41:11-12) met doechân bedoelt de Koran
waarschijnlijk waterstof waarvan natuurkundigen zeggen dat het het meest
oorspronkelijke element is waaruit alle materie is voortgekomen en nog voortkomt.
- Dit doen planten nog steeds: en wij eten planten
en dieren die leven van plantaardig voedsel! Voor moslims zijn carnivoren
verboden. Door de ademhaling uit het paradijs gegooid:
niet langer potentieel onsterfelijk zoals onze steeds maar
delende eencellige voorouders, vanwege het gebruik van zuurstof, meer energie,
en onze meercelligheid.
Het punt waar zo’n vijftien biljoen jaar geleden alles begon, een heelal‘zonder
enige omvang en oneindig heet’ (en klein), dat gewoonlijk het vroege heelal
wordt genoemd. Grand Unified Theory; het nieuwe scheppingsverhaal: één seconde
na de big bang, honderd seconden na de big bang,
waarna er gedurende driehonderdduizend jaar verder niets meer van belang gebeurde…
Troost uit wetenschap
Een hele troost: het antropisch beginsel, de voorwaarden nodig voor onze aanwezigheid
als waarnemers; expansiesnelheid een miljoenste seconde groter of kleiner, dan…..
De natuurkundige Hoyle gebruikt een andere vergelijking. Hij zegt dat de kans dat
een ingewikkeld systeem als een zoogdier uit de oeratmosfeer zou ontstaan, even
groot is als een kans dat uit een vuilnishoop een complete Boeing 747 zou
worden gevormd, omdat er een wervelstorm doorheen blaast. Hij illustreert zijn
bewering door erop te wijzen dat een zoogdier, zoals de mens, ongeveer 2000
genen bevat, die elk uit 1020 nucleotide volgorden kunnen worden samengesteld.
De totale informatie inhoud van een mens kan dus op 1040.000
worden gesteld ( dat is een 1 met veertigduizend nullen). De kans dat, uitgaande
van nucleotiden, in de prebiotische soep in tienmiljard jaar een mens ontstaat
lijkt niet erg groot.
A. Cressy Morrison, heeft in zijn Man does not stand alone, over Allah, wetenschap en de mens een paar punten op een rijtje gezet. Hij heeft eens een student 10 muntjes, genummerd van 1 tot en met 10 in zijn zak laten stoppen. Daarna vroeg hij hem ze er in de goede volgorde weer uit te halen. Het eerste muntje is een kans van 1 op 10, het
tweede wordt een kans van 1 op 100, het derde 1 op 1000, etc. De kans dat de
student alle tien de muntjes in de juiste volgorde uit zijn zak haalt is 1 op 10
miljard. Binnen dit idee van de schepping als uurwerk waarvan alle radertjes in
elkaar grijpen, is er bijvoorbeeld ook het aspect van de omwentelingssnelheid
van de aarde. Indien die tienmaal zo langzaam zou zijn, zouden dagen tienmaal zo
lang zijn en zou de huidige plantenwereld zijn verbrand in de zomerperiode en al
helemaal in de tropische gebieden. Wat er nog aan leven over blijft, zegt Morrison, zal in de tienmaal zo lange nachten bevriezen. Een van onze levensbronnen, de zon, heeft aan de oppervlakte een temperatuur van ongeveer 5500 graden. Dit is ondermeer vanwege de afstand waarop de zon zich bevindt, precies de hitte die de aarde nodig heeft om het nu bestaande leven te vormen en onderhouden. Indien de hitte van de zon meer zou worden zou alle leven verbranden en wanneer die hitte minder zou worden, zouden we met z’n allen bevriezen.
Omdat de aardas 23 graden uit zijn lood staat, komen de seizoenen tot stand. Indien dit niet het geval was zou de waterdamp van de oceanen alleen naar het Noorden en Zuiden gaan waardoor de polen veel groter zouden zijn dan nu en er steeds meer ijs bij zou komen.
Onze trouwe satelliet, de maan, controleert de eb- en vloedbewegingen van de zeespiegel. Stel dat de maan de aarde tot op 80.000 kilometer zou naderen. Dan zou de vloed tweemaal per dag de hele aarde onder water zetten.
Indien de aardkorst drie meter dikker zou worden, zou de zuurstof nodig voor dieren en planten verdwijnen. Ook wanneer de oceanen een paar meter dieper zouden worden, zou vanwege de afwezigheid van de nodige zuurstof en koolstof geen plantaardig leven mogelijk zijn.
Een tweede punt is het leven zelf. We kennen nog steeds niet het geheim van het leven. Het is een ongrijpbaar kwetsbaar fluïdum, dat zich niet laat onderzoeken. Het heeft geen gewicht of vorm. Toch is het erg sterk en machtig. De wortels van een kleine groene plant kunnen een kei doorboren. Het leven heeft lucht, water, vuur en aarde verslagen en al deze elementen in zijn dienst gesteld. Het leven heeft chemische bestanddelen van elkaar geschieden en anderen bij elkaar gebracht om tot nieuwe levensvormen te komen. Het leven is een beeldhouwer die zichzelf elke vorm kan geven. De ontwerper van het design van het leven, van de bladeren aan de bomen, de kleuren en vormen van bloemen, de smaken van vruchten en kruiden. Het is de parfumeur van de roos en de componist van de liefdesliedjes van de vogels en het getsjirp van de krekels, etc. Het leven heeft uit koolstof en water suiker voortgebracht. Door bomen te
vormen en daarmee zuurstof vrij te geven, heeft het zoogdieren in staat gesteld adem te halen. Een druppel protoplasma is zo klein dat we hem met het blote oog nauwelijks kunnen zien. Toch is het in stat te bewegen en betrekt het levenskracht van de zon. Dat kleine levensbeginsel is sterker dan bewapende legers. Een zo’n celletje, zo’n troebel drupje vormt de basis van het leven van de allergrootste, sterkste en allerkleinste en zwakste levensvormen. Sterker dan de hele verzamelde mensheid; want alle leven komt
daaruit voort. Dit levensbeginsel zelf is niet door de natuur voortgebracht. De in de zon gebakken keistenen, de smaakloze zilte oceanen, en alle andere omstandigheden hebben het leven zelf niet voortgebracht. Waar komt dat dan vandaan?
Het derde bewijs van Morisson wordt gevormd door de krachten en
bewegingen die dieren onderling verbinden en hen in leven houdt en doet
voortplanten. Geleid door zon, maan en sterren zwerven dieren door hun
woongebeid en ondernemen jaarlijkse trektochten voornamelijk gestuurd door iets
wat wij instinct noemen. Een daarvan is de trek van soms duizenden kilometers
waarbij ze feilloos de weg vinden over continenten en oceanen.
Kleine insectjes trekken over duizenden kilometers terwijl niemand weet hoe ze navigeren.
Een jonge zalm leeft jaren in de zee en keert op een bepaald moment terug naar het zoete water waar hij is geboren. Hij zwemt tegen de stroom in de rivier op en gaat precies naar de zijtak waar hij eens vandaan is gekomen.
Bij wijze van experiment zijn zalmen in andere rivieren uitgezet en het bleek
dat ze net zo lang tegen stromingen inworstelen tot ze weer in hun geboortewater
komen! De blauwrugzalm was zilverkleurig toen ze de Grote Oceaan verlieten om in
zoet water kuit te schieten. De mannetjes bevruchten de eieren direct nadat ze
zijn gelegd. Beren en zalmen hebben een verbond. In die periode eten beren zalm
tot ze verzadigd zijn. De selectie zorgt ervoor dat de sterkste zalmen
overleven.
Paling of aal maakt een nog wonderbaarlijker trek door. Jong
volwassen aal vertrekt uit de rivieren en meren waar ze tot dan toe leefden.
Waar ze zich ook bevonden in de rivieren en meren van Amerika of Europa,
vandaaruit vertrekken ze allemaal naar de ‘Bermuda driehoek’, naar een diepe
plek in de oceaan, waar zij zich voortplanten en sterven. De jongen leggen weer
duizenden kilometers af, als het Europese paling is, en leeft weer op de plek in
het zoete water, het kleine meertje of stroompje,
dat de ouders hebben verlaten.
Dr. Karl von Frisch heeft de taal van de bijen gedecodeerd. Hij
kreeg er in 1973 de Nobelprijs voor. Hij ontdekte dat de werksters niet alleen
de richting maar ook de afstand naar de voedselbron kunnen overbrengen door op
de verticale zijde van de raat te ‘dansen’. Met experimenten heeft men bijen ook
‘s nachts laten dansen. Het bleek dat de bijen dan de richting en afstand van de
laatst gebruikte voedselbron aangaven maar ten opzichte van de nachtelijke
positie van de zon! Men gaat er bij onderzoek vanuit dat de bij een soort
inwendige klok heeft die op de baan van de zon is afgesteld.
En uw Heer heeft de bij bezield (met wahyo!), met de woorden:
maakt huizen (raten) in de heuvels, in de bomen en in hetgeen men bouwt. (…) Er
komt uit hun buik een vloeistof (honing) van verschillende tinten, waarin
genezing kan zijn voor de mens. Daarin is zeker een teken voor een volk dat
nadenkt (16:68-69).
Het vierde bewijs van Morisson is de mens zelf.
Naast de mens heeft geen enkel dier kunnen aantonen tot tien te kunnen tellen of
tot het getal tien iets van getallen te begrijpen. Sommige dieren kunnen
ultrasonore of andere buiten het bereik van het menselijk gehoor liggende
geluiden voortbrengen. Het menselijk bereik zowel qua esthetisch begrip als lage
en hoge tonen en alle combinaties bestrijkt en bevat het gehele door alle volken
en orkesten voortgebrachte muziek. We kunnen over de functie van ‘aql en de
waarde ervan ook in de bronnen van de islam veel vinden. We hoeven er niemand in
oost of west mee te overtuigen. Wie, wat, waarom en hoe we zijn, kunnen we
voornamelijk vanwege ons verstand begrijpen. Omdat we de genade van een vonkje
verstand van het grote universele verstand hebben mogen ontvangen.
Het genis volgens Morisson een vijfde bewijs voor
het feit dat de schepping niet toevallig is ontstaan en voor de aanwezigheid van
een schepper. Hij schrijft erover in 1961, dus zijn enthousiasme in
creationistische zin is hem te vergeven. Hij zegt dat het de dragers van de
levensmotivatie zijn en dat alle genen van de mensheid in een vingerhoed kunnen.
De genen zijn de vingerafdrukken die het karakteristieke van iedere levensvorm
bepalen. Evolutie of ontwikkeling of hoe we onze veranderingen door de eeuwen
heen ook noemen, begint bij die minieme gen in een cel, die al die
gegevens doorgeeft en omvat. Dat bijna onzichtbaar kleine gen heeft
eigenlijk het heft in handen en bepaalt de richting van het leven; dat is zo’n
vooruitziendheid en vakmanschap dat alleen een scheppende intelligentie het kan doen.
Bij de bespreking van een recent boek van Richard Dawkins, River
out of Eden, A Darwanian View of Life, zegt Dunning een bekend arts en
hoofdredacteur van het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, De dragers van
het DNA, ‘de genen, zijn zelfzuchtig, want het gaat om voortbestaan in harde
concurentie, waar niemand anders da de sterkste wint’.
Met andere worden: ‘Wie naar de natuur kijkt, ziet alleen een
strijd om het bestaan, om de reproductie van succesvolle genen in een vijandige
omgeving’. Darwin’s natural selection, struglle for life en survival of the
fittest krijgen zo een nieuwe en bijdetijdse context en gedaante, maar nu met de
uitdagende oude conclusie in een post-darwiniaanse visie: ‘Het waarom van ons
leven, ons lot, onze bestemming of onze zingeving is (…) niets anders dan de
overleving van ons DNA’.
Wanneer de gemiddelde moslimlezer van dit soort teksten er toch
door wordt geraakt is dat niet omdat hij aan zichzelf moet gaan twijfelen, maar
juist omdat hij of zij zich met dit vraagstuk als iets persoonlijks bezig houdt
dat en met in het achterhoofd het knagende idee dat het niet om een arrogante
doe het zelf theorie gaat maar dat er een gerede kans is dat er iets waars in
zit.‘Natuurlijk behoeft de waarheid van de evolutietheorie niet te betekenen dat
het ook de gehele waarheid is. Het motto van Prediker, [Want het lot der
mensenkinderen is gelijk het lot der dieren, ja een zelfde lot treft hen:
gelijk dezen sterven, zo sterven genen, en allen hebben enerlei adem, waarbij
de mens niets voor heeft boven de dieren; want alles is ijdelheid, alles gaat
naar één plaats, alles is geworden uit stof, en alles keert weder tot stof],
laat bijvoorbeeld zijn eigen bestaan – een stuk tekst in een
geschreven document uit vermoedelijk de derde eeuw voor Christus, dat niet door
een dier geschreven kan zijn, maar dat door een der mensenkinderen geschreven is
– volledig buiten beschouwing.
Een zesde beginsel zou de goddelijke maat der dingen, die
vooral in de natuur zo functioneel aanwezig is – er groeit bijvoorbeeld nooit
een brandnetel uit komkommerzaad – of zoals Nasroeddin zei: Je moet je niet
bemoeien met de taqdiervan Allah! Stel je voor dat Allah vleugels had
gegeven aan kamelen, dan zouden binnen een mum van tijd al onze daken het
begeven! Op een dag was Nasroeddin even gaan rusten onder een walnootboom naast
een veldje met watermeloenen. Hoe vreemd zijn Allah’s wegen dacht hij, dat zulke
grote watermeloenen op zijn klein steeltje op het land groeien en die kleine
walnoten aan zo’n grote boomstam hangen. De Hodja had net zijn grote tulband
afgezet en was een beetje ingedommeld, toen er op eens een walnoot precies op
zijn kale hoofd terecht kwam. Hij wreef over zijn hoofd en zei: Allah weet het
inderdaad het beste als dit een watermeloen boom was geweest… Denk je eens in
dat je een wesp tegenkomt ter grootte van een leeuw, zegt Morisson. Hij geeft
het voorbeeld van de cactussoort die op Australië was geïmporteerd. Omdat er
geen natuurlijke vijanden voor deze cactussoort waren, niet onder de insecten
noch onder andere plantensoorten, bedekte deze cactussoort in een vrij korte
tijd de oppervlakte ter grootte van Engeland. Om deze cactus te bestrijden
ontwikkelde men door experimenten een soort torretjes die niet door andere
torren naar het leven werd gestaan en na verloop van tijd was er van de cactus
bijna niets meer over. Omdat de torren alleen waren gekweekt voor deze
cactussoort bleven ze na hun taak niet langer in leven.
Het zevende bewijs van Morisson bestaat uit het feit dat de mens
in staat het concept Allah of God te bevatten.
Hij noemt het voorstellingsvermogen van de mens goddelijk van
aard omdat het in staat is zich een abstractie eigen te maken.Vanwege dit
voorstellingsvermogen is het alleen de mens die aanwijzingen voor het bestaan
van het onzienlijke serieus nam. Opvallender nog is het vermogen van de mens om
het zichtbare deel van de schepping als tekenen van Gods aanwezigheid te leren
zien. En een derde weg is die van het hart. Meer dan op enige andere plaats
voelen we Zijn aanwezigheid daar.
Is het antropisch beginsel daarmee de basis van
het scheppingsverhaal van de mens in een ander tijd en ruimte
perspectief?
(wordt vervolgd)
koord tussen geloof en evolutie
De megatheorieën van deze tijd, zoals de relativiteitstheorie, de psychoanalyse, en de
evolutie- en ecotheoriën, zijn in feite ontstaan in reactie op de ethica en metafysica die zijn voortgekomen uit geopenbaarde tekst.
Mijn vraag:
Hoe kunnen evolutie(theorieën) en schepping(stheologie) elkaar
op het terrein van waarheidsvinding treffen, aanvullen of verrijken?
I Traditionele metafysica: er bestaat één onveranderlijke goddelijke waarheid; die is
onafhankelijk van worden en vergaan, van leven en dood. Elke mensenziel is
rechtstreeks door God geschapen. Zij is geest, onsterfelijk, en in laatste
instantie niet aan de wetten van het biologische leven onderworpen.
In de Koran wordt de schepping van al het bestaande en de
observatie van de mens aan elkaar verbonden. Op zeven plaatsen zegt de Koran
dat de schepping in zes tijdsperioden plaats vond. Een kenmerkende passage is:
Voorzeker uw Heer is Allah. Degene Die de hemelen en aarde in zes perioden
schiep. Daarna zette Hij zich op de troon. Hij doet de nacht de dag bedekken in
snelle opeenvolging. De zon en de maan en de sterren voegen zich naar Zijn
gebod. O, het is zeker dat zowel de hele schepping als het gebod erover van Hem
is. Gezegend is Allah, de Heer der werelden. (7:54)
In de schepping van hemelen en aarde en in de wisseling van dag en nacht
zijn zeker tekenen voor mensen die nadenken – zij die God gedenken terwijl ze
staan, zitten of op hun zij liggen en nadenken over de schepping van de hemelen
en aarde, terwijl zij zeggen: O Heer U heeft dit alles niet tevergeefs geschapen! (3:190).
En Hij schiep de mens, een plaatsvervanger op aarde, uit klei of
leem. Hij vormde hem in de juiste verhouding, oorspronkelijk uit een
samengestelde materie; droge, harde klei, uit zwarte modder in vorm
gewrocht...
De mens vormt daarmee onderdeel van Allahs scheppingsproces en
is een natuurlijke creatie. Maar hij is van de rest van de schepping
onderscheiden omdat Allah hem niet alleen vormt, maar ook van Zijn eigen geest
(roeh) inblaast (15:29/38:72/32:9). Bij het scheppingsproces wordt de aandacht
gevestigd op een aantal, in hun werkzaamheid elkaar gedeeltelijk
overlappende, goddelijke kwaliteiten en hun effect op de mens:
al-Châliq: Schepper van elk atoom dat bestaat, maar ook van het ontastbare,
van de geest of de ziel van de mens; al-Bâri':
Degene Die niet alleen schept maar ook de essentie van het scheppingsproces vast
stelt. Vanuit die essentie herhaalt het scheppingsproces zich steeds opnieuw.
Eenmaal tot mens gecomponeerd produceerde hij 'sulala', reproductief zaad
(sperma), dat samengevoegd met de vrouwelijke eicel en in de baarmoeder
ingebracht een creatief proces doormaakt. In de Koran worden daarvan de
belangrijkste stadia genoemd: uittreksel uit klei; levenskiem; klonter;
bloedvorming; fijngekauwd vlees; beenderen; spierweefsel; waarna de stadia
van ontwikkeling tot een geheel nieuwe levensvorm volgen.
Al-Moesawwir: de Vormgever; niet alleen schept Hij de oermaterie waaruit alles is
geschapen, maar Hij geeft het ook vorm naar een bepaald scheppingsidee;
al-Fâtir: Degene Die doet ontspruiten. Bewerkstelliger van het proces van het zaad dat in de aarde openbarst en zich een weg baant om boven de aarde te komen, of de eierschaal die openbarst om het kuiken leven te geven, etc; al-Badi':
de Oerschepper die op wonderbaarlijke en onvergelijkbare wijze iets uit niets
schept; ar-Rabb: De Onderhouder, de Opvoeder. Hij Die vanaf zaad tot laatste adem, leven begeleidt tot haar optimale mogelijkheid; al-Mo'ied: De Herhaler. Degene
Die alle scheppingsactiviteiten tot in detail steeds weer opnieuw laat gebeuren.
II Een evolutietheorie van het zichzelf ontwikkelende leven vertoont mythische, om niet te zeggen religieuze trekken.
Bij de basisideeën die ten grondslag liggen aan de huidige wetenschappelijke kijk
op de schepping van al het bestaande, het begin van het leven, de ontwikkeling van
levensvormen en het verschijnen van de mens op het wereldtoneel,
wordt de mogelijkheid van het bestaan van een Schepper en een sturende intelligentie als reden achter bepaalde fenomenen niet eens overwogen. Men houdt het erop dat het heelal onbewust zichzelf heeft geschapen.
We kunnen dit bijna niet anders omschrijven dan als een ‘geloof’. Dit is net zo
onbewezen en niet onderbouwd als allerlei vormen van (bij)geloof. Eigenlijk
zouden de evolutionisten op basis van wat zij een moderne wetenschappelijke
levens- en wereldvisie noemen moeten worden uitgedaagd een mythe over een
schepping zonder Schepper te formuleren. Opdracht: schrijf eens een verhaal met
mythologische strekking dat even spannend en mysterieus is als het
scheppingsverhaal van de monotheïstische religies.
III Naast objectieve waarheid is er ook een
maatschappelijke juistheid; elke kennis begint, voordat zij tot een uitspraak
komt bij individuele ontdekkingen, anders is het gewoon napraten. Wie de
evolutieleer ten volle als een uitspraak over zichzelf aanvaardt, wordt
onmiddellijk op de authenticiteit van de eigen overtuiging aangesproken.
Twee codes, twee boodschappen:
Waarschijnlijk zullen natuurwetenschap en religie
nooit binnen een gemeenschappelijk stelsel van analyse of verklaring kunnen
worden verenigd of tot één geheel worden gemaakt, evenmin is echter duidelijk
waarom die twee ondernemingen een conflict zouden moeten vormen.
De natuurwetenschappen streven ernaar de werkelijkheid van de
natuur in kaart te brengen en theorieën op te stellen die de aangetroffen feiten
met elkaar in verband brengen en verklaren. De religie daarentegen beweegt zich
op het even belangrijke, maar geheel verschillende terrein van de menselijke
strevingen, zingeving en waarden –onderwerpen die binnen het gegeven terrein van
de natuurwetenschappen wel verhelderd, maar nooit opgelost zullen kunnen worden.
Stephen Jay Gould stelt daarom het principe voor van de niet overlappende
magisteria. Hij geeft toe dat Magisterium geen fraai woord is, maar hij vindt de
term zo fraai van toepassing op het hoofdthema van zijn boek, God en
Darwin, wetenschap en religie in de volheid van het bestaan, dat hij deze
nieuwigheid toch aan het vocabulaire van vele lezers durft op te dringen. Hij
vraagt het niet te verwarren met termen als majesteit en majestueus of de binnen
de Katholieke wereld gangbare termen als majestas, magnus, etc die kritiekloze gehoorzaamheid en overheersing impliceren. Een magisterium daarentegen is een gebied waar één bepaalde leer de geëigende middelen bezit voor een zinvol discours en het doen van een uitspraak.
Dus: het magisterium van de natuurwetenschap strekt zich uit over het empirisch
gebied: waar is het universum van gemaakt (feit) en waarom functioneert het
zoals het doet (theorie). Het magisterium van de religie strekt zich uit over
kwesties als morele waarden en de zin van het bestaan.
Binnen deze visie is de Koran, of godsdienst, geen leer(boek) over de toestand van God,
mens en wereld, maar een stimulans tot een manier van omgaan met zwakheid,
geweld, liefde, haat, menselijke lichamelijkheid en individuele waardigheid.
Hoe moeten we daarbinnen de pretentie plaatsen dat de Koran een alomvattend reciet is: een door Allah geopenbaarde tekst die van het allergrootste tot het allerkleinste, niets onbesproken laat?
I Schepping & evolutie in de Koran
De Koran geeft een groot aantal beschrijvingen van natuurverschijnselen in de schepping die niet bekend waren in de tijd van de openbaring van de Koran. Niet alleen betreft het hier wetenschappelijke feiten die voor landgenoten van de profeet, in zijn tijd, volkomen onbekend waren, ook zijn tijdgenoten in de rest van de wereld hadden
hierover nog geen kennis. De Koran heeft niet werkelijk dit soort bewijsmateriaal nodig. Tenslotte begeef je je op glad ijs: wanneer je iets wetenschappelijk gaat bewijzen kun je vaak ook wetenschappelijk het tegendeel bewijzen. Toch betreft het bijzonder materiaal, een steuntje in de rug van het idee dat de Koran een tijdloos en goddelijk geïnspireerd document is.
Uit de vele voorbeelden kiezen we twee verzen van de Koran die
inhoudelijk pas eeuwen later door de moderne wetenschap werden bevestigd:
Hebben de ongelovigen niet gezien dat de hemelen en aarde aaneengesloten (uit één stuk) waren, waarna Wij ze hebben gescheiden? En dat Wij al hetgeen leeft uit water hebben gemaakt. Willen zij dan toch niet geloven?
En Wij hebben op de aarde onwrikbare bergen geplaatst opdat zij
niet met hen zouden beven; en Wij hebben er wijde wegen gemaakt, opdat zij de juiste richting zouden vinden.
En Wij hebben de hemel tot een goed beveiligd dak gemaakt; toch
wenden zij zich af van haar tekenen. En Hij is het, Die de nacht en de dag
schiep, en de zon en de maan, ieder van hen beweegt zich in een vaste baan.
(21:30-32)
Sommige van de feiten die hier worden genoemd, zijn niet bevestigd noch ontkend
door de huidige wetenschap. Dat alle leven uit water afkomstig is,
wordt hoogst waarschijnlijk genoemd. De Koran noemt het oorspronkelijke bestaan
alleen maar een gasmassa - dochân, waarvan de elementen in bovengenoemd
vers eerst aaneengesloten - ratq waren en vervolgens worden gescheiden - fatq.
Dit scheidingsproces resulteerde in het ontstaan van
verschillende werelden, een idee dat tientallen malen in de Koran naar
voren wordt gebracht, onder andere in de openingssoera van de Koran:
Alle lof zij Allah, de Schepper der werelden. (1:1)
Dit komt weer overeen met de huidige theoriën over het bestaan
van een primaire gasnevel en in tweede instantie met de scheiding van de
elementen die tezamen die oorspronkelijke massa hadden gevormd. Deze
scheiding resulteerde in het ontstaan van hele stelsels, zoals bijvoorbeeld het
melkwegstelsel en toen deze uiteenvielen ontstonden er sterren
waaruit de planeten weer zijn voortgekomen.
In de Koran wordt melding gemaakt van een schepping op een
niveau tussen hemel en aarde, zoals in sura al-Forqân staat:
Allah is Degene, die hemelen en de aarde heeft geschapen en wat
tussen beide is. (25:59)
Het lijkt erop dat deze schepping op een tussenniveau overeen
komt met de recente ontdekkingen van lagen van materie die gevonden kunnen
worden buiten de geordende sterrenkundige systemen. Het kan natuurlijk ook
betekenen dat Allah alles wat tussen beide is namelijk tussen hemel en aarde,
heeft geschapen.
2. Ontwikkeling: van geboorte tot dood
Een ander duidelijk en 'eigentijds' voorbeeld in de Koran luidt
als volgt: - Wij hebben voorzeker de mens uit een uittreksel van klei geschapen;
- daarna plaatsten Wij hem als een kleine levenskiem in een veilige plaats.
- Vervolgens vormden Wij de levenskiem tot een klonter (iets kleverigs);
- daarna vormden Wij de klonter tot een klompje (fijngekauwd) vlees;
- dan vormden Wij beenderen uit dit vleesklompje;
- daarna bekleedden Wij die beenderen met vlees (spierweefsel);
- vervolgens ontwikkelden wij het tot een nieuwe schepping.
Gezegend zij Allah, de allerbeste Schepper.(23:12-14)
Het bovenstaande Koranvers gaat over de embryologische
ontwikkeling van de mens in de baarmoeder. Misschien is enige uitleg hier
wel op z'n plaats. Wanneer het embryo (vruchtbeginsel) zo groot is dat we het
met het blote oog kunnen zien, lijkt het op een miniem stukje vlees, met in het
midden iets dat zich ontwikkelt maar nog geen menselijke vorm heeft aangenomen.
De groei kan men via ingebrachte mini-camera's tegenwoordig nauwlettend
volgen. Er vormen zich botjes, spieren, zenuwstelsel, bloedsomloop, ingewanden etc.
- islamitisch mensbeeld
Zoals bij het scheppingsproces de aandacht werd gevestigd
op een aantal, in hun werkzaamheid elkaar gedeeltelijk overlappende,
goddelijke kwaliteiten, zo stelt de koran vijf kwaliteiten centraal in
zijn mensbeeld: Chaliefaof rentmeesterschap; ‘Oboediya of
dienaarschap; en dat mens is begiftigd met irade of een vrije wil, een
roh of ziel en fitrah of de natuurlijke aanleg tot het goede.
Waarbij de mens vanwege zijn mogelijkheden tot spirituele en intellectuele groei
en ontplooiing wordt voorgesteld als een melioristisch wezen, voor verbetering vatbaar.
Over het stadium waarin de mens zich nog niet heeft opengesteld
voor geestelijke groei zegt de Koran:
En ik pleit mijzelf niet vrij (van menselijke zwakte): want de
nafs is zeker de aanstoker van kwaad of (het ego is vatbaar voor invloeden van
het kwade). Behalve als mijn Schepper genade schenkt. Mijn Heer is zeker
bereid te vergeven en Hij is genadevol. (12:53)
In dit vers wordt het ego van de mens beschreven als een gevoelig 'orgaan', Nafs al-Ammâra
(de 'het kwaad gebiedende zelf'), dat nog openstaat voor zowel kwade als goede
invloeden. Er heeft nog geen geestelijke groei plaatsgevonden en bij
een groot deel van de mensheid vindt die groei ook nauwelijks plaats. We worden
geleefd en achten ons onafhankelijk en trots. Trots wordt in de Koran
omschreven als een verkeerde vorm van 'groot-worden'. Vooral bij het
scheppingsverhaal wordt dat duidelijk:
Wij schiepen u, daarna vormden Wij u; toen zeiden We tot de engelen: "Werpt u neer
voor Adam", en zij onderwierpen zich, behalve Iblies; hij behoorde
niet tot degenen die zich onderwierpen. Allah sprak tot hem: "Wat belette u, u
neer te werpen toen Ik u dat gebood?"
Hij antwoordde: "Ik ben beter dan hij. U hebt mij uit vuur
geschapen en hem uit klei." Allah zei: "Verdwijn van hier - het is niet aan u,
hier hoogmoedig te zijn. (7:12-13)
De hoogste vorm van djihâd, door oriëntalisten en journalisten stereotiep vertaald met 'heilige oorlog', is in de islam omschreven als de strijd tegen het kwaad waarmee ons ego zich identificeert: de worsteling met het kwaad in onszelf.
De eerste trede op de trap van spirituele ontwikkeling wordt in de Koran Nafs al-Lawwâma genoemd, - de zichzelf verwijtende ego.
Het eerste stadium van geestelijke groei wordt namelijk ingezet met zelfkritiek. Men komt via zelfbeschouwing tot de conclusie verkeerd bezig te zijn. De eerste vonk van inspiratie kan van buiten komen: woorden van profeten of heiligen, maar er is ook een ingeboren, immanente kracht binnen ons, die soms 'geweten' wordt genoemd. Het
onderscheiden van goed en kwaad, die tijdens de bewustzijnsgroei zelfs van plaats kunnen verwisselen, krijgt duidelijker contouren. De Koran verbindt het bestaan van dit "Lawwâma-stadium" met het bewustzijn van eeuwig leven: een hiernamaals:
Ik (God) roep de Dag der opstanding tot getuige;
en Ik roep de zichzelf verwijtende ego tot getuige (75:1-2)
Vanaf het moment dat de mens zich bewust wordt van het feit dat hij eigenlijk voor de
eeuwigheid is bestemd, voelt hij/zij de neiging zich daarop voor te bereiden.
Soms krijgt dat gestalte binnen de praktijk van een religie of levensleer.
Voor moslims is dat vanzelfsprekend de islam. Het volgende stadium wordt in de
Koran, Nafs al-Mulhama - de geïnspireerde ego of zelf, genoemd.
De profeet heeft over dit stadium van geestelijke groei gezegd: "Hij die
praktiseert volgens wat hij weet, krijgt van Allah kennis over dat wat hij niet weet".
In de Koran wordt het als volgt omschreven:
Bij de Nafs (ego) en haar neiging tot perfektie. Hij (God)
inspireerde haar wat slecht en goed voor haar is. (91:7-8)
Het hart heeft het talent om de manifestatie van de Alomtegenwoordige te bevatten: Allah, de Verhevene heeft gezegd: "De hemelen en aarde kunnen Mij niet bevatten, maar het hart van de gelovige, dàt kan Mij bevatten".
Deze woorden bevestigen het feit dat God de mens ingevingen
schenkt die hem inspireren en kennis verschaffen. Om deze kennis te verkrijgen
moet het hart rein zijn. Daarom heeft onze profeet gezegd:
"Alles heeft zijn politoer, en de politoer van het hart is de godsgedachtenis".
Het hoogste, door menselijke inspanning bereikbare stadium wordt
Nafs al-Moetma'inna'de volledig tot rust gekomen Nafs' genoemd,
en deze wordt rechtstreeks toegesproken door de Schepper in de Koran:
O, Nafs die volkomen tot rust is gekomen
Keer tot uw Schepper terug
in tevredenheid met Hem, tot Zijn welbehagen.
Ga in onder Mijn dienaren en ga Mijn paradijs binnen. (89:27-30)
Het volkomen tot rust komen moet niet worden verward met
onverschilligheid ten opzichte van alles wat de wereld en de mensheid aangaat.
Het is beter om het te omschrijven als een hoogstaand besef dat zowel rampen
als zegeningen van de Schepper afkomstig zijn.
Nadat God aan Adam 'de namen der dingen' leerde
vroeg Hij aan de engelen de dingen te benoemen. Zij verklaarden buiten Allah
geen kennis te hebben en Adam droeg de kennis van de namen aan hen over, waarop
Allah de engelen gebood zich voor Adam neer te werpen.
Adam, de eerste mens is binnen de visie van de islam ook profeet, dus
goddelijk geïnspireerd. Hij leerde de algemene eigenschappen der dingen
maar ook om schijn en werkelijkheid van elkaar te onderscheiden. Wanneer in de
Koran staat dat ‘Hij [Allah] Adam de namen der dingen leerde’ (2:31), betekent
dat niet dat Adam door Allah werd geïnspireerd met de namen van het leesplankje.
Als Adam Plato was geweest zou hij hebben gevraagd: leer ik nu de universalia?
En zoals er een eeuwenlange strijd bestaat over de status van algemene begrippen
als rechtvaardigheid, ethiek, of zelfs de oorsprong van kleur, smaak en geur; de
universaliënstrijd, zo bestaat er een eeuwenlange strijd onder exegeten en
andere schriftgeleerden over bovengenoemd fragment in de Koran.
Geven wij de namen aan de dingen of bestaan ze
onafhankelijk van ons denken en zijn het daarmee reëel bestaande zaken. Is er
bestaan zonder dat het door de mens wordt benoemd en gekend? Zijn de 'namen der
dingen' werkelijk die dingen of zijn het concepten waarin een idee omtrent een
voorwerp wordt verwoord? Zijn dit objecten, ideeën, vormen die los staan van de
individuele dingen? Wees Adam naar een tomaat en zei God toen: 'rood!'?
Wordt hier metaforisch over ultieme kennisoverdracht gerept? Met 'alle namen' of
'de namen van alle dingen' en het gebruik van het woord 'asmâ' (enkv. 'ism')
wordt in dit vers van de Koran aangegeven dat het om meer dan woorden ging.
'Ism' betekent in dit geval een uitdrukking die essentiële kennis over een
onderwerp/voorwerp geeft, om het - onderwerp, de gebeurtenis, de kwaliteit - te
kunnen onderscheiden. Wat in de filosofie een 'concept' wordt genoemd.
Hieruit kan worden opgemaakt dat 'kennis van de namen der dingen' de menselijke gave voor logisch redeneren en dus conceptueel denken betekent. In de onderstaande
tekst wordt een poging gedaan duidelijk te maken dat de kennis van de profeet en
de kennisleer die in de Koran wordt gehanteerd, ontologisch van karakter is. Dat
wil zeggen dat alles wat we als mens verstandelijk weten haar oorsprong vindt in
het aangeboren of onmiddellijk gekende idee van het zijn. Ons bestaan, ‘het
zijn’, ervaren we het meest intens als we in contact treden met de Schepper.
Vanuit de bronnen van de islam wordt daarbij aangegeven dat wetenschap en de
toepassing ervan, bijvoorbeeld in de technologie, altijd aan bepaalde ethische
voorwaarden dient te voldoen. Dit heeft ervoor gezorgd dat de takken van de
islamitische wetenschap elkaar onderling ethisch en daarmee corrigerend
beïnvloeden. Waarmee niet wordt bedoeld dat de Koran een kant en klare
politieke, economische, medische of ecologische ethiek biedt, maar wel dat hij daartoe de inspiratie en grondstoffen in huis heeft.
De islamitische leer maakt duidelijk dat er ontwikkeling in de schepping plaats vindt. Dat wordt echter niet gezien als een louter fysieke en/of intellectuele aangelegenheid. Eerder wordt hier de spirituele ontwikkeling van de mens bedoeld. Bij die allerbelangrijkste ontwikkeling worden we gesteund door lichamelijke gezondheid en de ratio. Bouwstenen van geestelijk leven zijn ondermeer ethiek en het bewustzijn om volgens die ethiek te leven. Van het begin af aan was al het leven sacraal, omdat Allah Adam van Zijn roeh inblies (32:9).
II Evolutie
1. De invloed van de evolutietheorie
2. De huidige betekenis van de evolutietheorie
Het ligt voor de hand om je af te vragen of men bereid is zijn geloof vanwege de wetenschap te evolueren of dat je gelooft in de evolutie ondanks je geloof in God, of andersom dat je de evolutietheorie naar het land der fabeltjes verwijst. Kortom we proberen vanuit een soort gevoel van overrompeling en intuïtie – er zit veel in zo’n ontwikkelingsverhaal over evolutie – wetenschappelijke en journalistieke beweringen in ons achterhoofd, in overeenstemming te brengen met het scheppingsverhaal. Feit daarbij is dat het scheppingsverhaal ook bij eenvoudige gelovigen een bepaalde evaluatie ondergaat.
Van beide opvattingen weten we in feite niets uit eerste hand. Zowel de religieuze bronnen als de wetenschappelijke ontdekkingen en verklaringen nemen vaak mythische proporties aan. Het blijft een soort vraagstuk dat niet helemaal uitkristalliseert.
Sommige gedachten blijven in dit verband fascineren. Bijvoorbeeld:
De bekende mededeling onder een pijp, van René Magritte: dit is geen pijp.
Voorbeeld is het verhaal van de kat in de doos.
Door een mechanisme dat van het toeval afhankelijk is komt er wel of niet een
giftig gas in de gesloten doos met de kat. Het antwoord op de vraag: is de kat
dood of levend, kunnen wij niet geven. Hij is dus zowel dood als levend, zegt de
kwantummechanica, die de verschijnselen in de wereld van de atomen en hun
onderdelen tracht te verklaren, met als belangrijk aspect het onzekerheids
beginsel. Pas als we de doos openen neemt de kat een van de twee zijnstoestanden
aan die wij met dood of levend aanduiden. Door waarneming verandert dus de
toestand van een object. Vandaar deze overweging:
Als we iets waarnemen, is er dan ook een van ons onafhankelijke
werkelijkheid die overeenstemt met onze waarneming? Bestaat de werkelijkheid
ook wanneer we niet kijken? Terwijl er niemand is, die kijkt? Als dat eens niet
zo was, hoe zouden we daar ooit achter kunnen komen?
(Rudy Kousbroek in zijn voorwoord bij de Nederlandse vertaling
van The dancing Wu-Li Masters)
Volgens de big bang gedachte zou het nieuwe scheppingsverhaal ongeveer als volgt
verlopen:
III
Twee codes, twee boodschappen:
De functie van wetenschappelijke taal is een andere dan die van religieuze taal;
de Koran wil ons niet zeggen hoe de hemelen gaan maar hoe naar de hemel te gaan;
het zoeken naar een samenhangende benadering (in plaats van een creationistische afwijzing) lijkt mij een voor de mens en voor God (!) waardiger manier om met elkaar,
de werkelijkheid en onze kennis om te gaan.
Stephen Jay Gould benadert het in God en Darwin, bevrijdend en verruimend voor hen die naar waarheid zoeken. ‘Je kunt niet eten en slapen tegelijk, maar het lichaam heeft zowel voedsel als slaap nodig. Gould wil natuurwetenschap en religie vreedzaam zien samenleven, waarbij elk ernaar streeft zijn eigen stukje te weven voor de samengestelde jas in vele kleuren die de verschillen in ons leven tot uitdrukking zal brengen en toch de menselijke naaktheid zal hullen in de naadloze bedekking die wijsheid heet’. Gould noemt de benadering waarin de twee magisteria –wetenschap en geloof – elkaar niet overlappen het NOMA principe: non-interventie met wederzijds respect, gepaard aan een intensieve uitwisseling. Geen poging om religie met wetenschap met elkaar in overeenstemming te brengen en zeker geen vermijding van elk conflict door niet met elkaar in debat te gaan. De vraag is: kan dat ook in de islam?
Wort het geen vruchteloze poging om wetenschap en religie tot een synthese te
dwingen –een streven waarbij in de postmoderne fusion-keuken van het New Age
tijdperk uit de inbreng van beide sectoren een onappetijtelijke brij wordt gebrouwen??
Een consequentie zou kunnen zijn dat wanneer uit onderzoek mocht blijken dat in de evolutie het recht van de sterkste gold (wat overigens beslist niet altijd het geval is geweest!), dan is dat nog geen morele vrijbrief om in de mensenmaatschappij van vandaag de zwakken en behoeftigen uit de weg te ruimen.
Kernpunten
De opvatting van Copernicus dat niet de aarde maar de zon het middelpunt van ons planetenstelsel is, zorgde voor grote consternatie en tegenspraak met het (katholiek) leergezag. Het werk waarin hij dat zei, stond van 1611 tot 1759 op de Index. Waarom eigenlijk? Hier komen we op een kernpunt dat ook in de islam voor de nodige discussie zorgt: moeten openbaringstekst en wetenschappelijk onderzoek van bestaande materie (schepping) elkaar volledig bevestigen?
Sterrenkundigen
vertellen ons dat fotonen (lichtdeeltjes) uit de verste uithoeken van het
heelal, die 15 miljard jaar onderweg zijn, voordat zij ons netvlies raken, zodat
wij nog heden getuigen kunnen zijn van de big bang, de schepping van het heelal. Voor zo’n foton evenwel, omdat het zich met de snelheid van het licht verplaatst, is er volgens de relativiteitstheorie nog geen tijd verstreken. Conclusie: de big bang
geschiedde 15 miljard jaar geleden, maar ook nu nog. Maar er zit voor ons als
denkers hierover en waarnemers (in zekere zin) hiervan, misschien nog een
conclusie aan vast. Stel dat de big bang inderdaad een continue karakter heeft
en de ware hoedanigheid ervan is voor ons onbekend. In dat geval brengt Allah
nog steeds belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van de natuur tot stand
door een speciale tussenkomst die alleen door openbaring kenbaar en niet voor
natuurwetenschappen toegankelijk is.
De keerzijde van de medaille van Chemie is overal, de leuze van de
Koninklijke Nederlandse chemische vereniging, hoeft geen conflict met de Koran te veroorzaken.
Zonder chemie, zegt de wetenschap van de chemie, zou de aarde niet de capaciteit
bezitten, zes miljard mensen te voeden. We zouden nooit zo oud en gezond zijn
geworden als nu en onze geavanceerde technologische ontwikkeling was nooit
totstandgekomen. Dit problematiseert bijvoorbeeld de vraag over de Voorziening
(Ar-Rizq) komt van Allah aanzienlijk, of juist niet? Er is wel een keerzijde
van de medaille op ecologisch gebied; en wat zegt de Koran daarover?
Twee kenmerkende uitspraken:
De evolutietheorie geeft geen kennis door, maar helpt ons sporen
van het goddelijk onzegbare te ontdekken (Häring).
We leven in een heelal waarin de materie over zichzelf nadenkt
(Carter).
Enkele problemen met de evolutietheorie
- Van een evolutietheorie mogen we verwachten dat zij de meest eenvoudige verklaring
voor onze waarnemingen geeft, en dat zij falsifieerbaar is. Wanneer een theorie
iets voorspelt kunnen we de omstandigheden in een laboratorium nabootsen en
kijken of het echt gebeurt. Bij eenmalige gebeurtenissen kan dat niet;
- het ontstaan van soorten doet zich niet tweemaal voor, de theorie daaromtrent is
dus niet falsifieerbaar.
- een ander gebied waarop de evolutietheorie in conflict is met zichzelf zijn de
cirkelredeneringen waarmee men haar altijd probeert te bewijzen. Survival of
the fittest bijvoorbeeld. Wie is de fittest? Degene die overleeft. Maar het
gaat niet om overleven. Eerder om de vraag of soorten inderdaad uit elkaar zijn
ontstaan. Dat gaat dan ook weer niet (alleen) om de mens die van de aap zou
afstammen maar of alle leven uit één oercel is ontstaan.
- zou het soms Gods bedoeling kunnen zijn dat we geloven in de evolutie? Adam: de
eerste oer bacterie in de soep van Oparin; ontwikkeling vanwege de eerste
reacties op water, licht en zuurstof. Op den duur maakte cellen waterstof uit
water: een onuitputtelijke energiebron werd aangeboord. En Hij wendde zich tot
de hemel terwijl deze een soort damp (doechân) was en zei tegen de hemel en de
aarde: komt beiden, of u wilt of niet (41:11-12) met doechân bedoelt de Koran
waarschijnlijk waterstof waarvan natuurkundigen zeggen dat het het meest
oorspronkelijke element is waaruit alle materie is voortgekomen en nog voortkomt.
- Dit doen planten nog steeds: en wij eten planten
en dieren die leven van plantaardig voedsel! Voor moslims zijn carnivoren
verboden. Door de ademhaling uit het paradijs gegooid:
niet langer potentieel onsterfelijk zoals onze steeds maar
delende eencellige voorouders, vanwege het gebruik van zuurstof, meer energie,
en onze meercelligheid.
Het punt waar zo’n vijftien biljoen jaar geleden alles begon, een heelal‘zonder
enige omvang en oneindig heet’ (en klein), dat gewoonlijk het vroege heelal
wordt genoemd. Grand Unified Theory; het nieuwe scheppingsverhaal: één seconde
na de big bang, honderd seconden na de big bang,
waarna er gedurende driehonderdduizend jaar verder niets meer van belang gebeurde…
Troost uit wetenschap
Een hele troost: het antropisch beginsel, de voorwaarden nodig voor onze aanwezigheid
als waarnemers; expansiesnelheid een miljoenste seconde groter of kleiner, dan…..
De natuurkundige Hoyle gebruikt een andere vergelijking. Hij zegt dat de kans dat
een ingewikkeld systeem als een zoogdier uit de oeratmosfeer zou ontstaan, even
groot is als een kans dat uit een vuilnishoop een complete Boeing 747 zou
worden gevormd, omdat er een wervelstorm doorheen blaast. Hij illustreert zijn
bewering door erop te wijzen dat een zoogdier, zoals de mens, ongeveer 2000
genen bevat, die elk uit 1020 nucleotide volgorden kunnen worden samengesteld.
De totale informatie inhoud van een mens kan dus op 1040.000
worden gesteld ( dat is een 1 met veertigduizend nullen). De kans dat, uitgaande
van nucleotiden, in de prebiotische soep in tienmiljard jaar een mens ontstaat
lijkt niet erg groot.
A. Cressy Morrison, heeft in zijn Man does not stand alone, over Allah, wetenschap en de mens een paar punten op een rijtje gezet. Hij heeft eens een student 10 muntjes, genummerd van 1 tot en met 10 in zijn zak laten stoppen. Daarna vroeg hij hem ze er in de goede volgorde weer uit te halen. Het eerste muntje is een kans van 1 op 10, het
tweede wordt een kans van 1 op 100, het derde 1 op 1000, etc. De kans dat de
student alle tien de muntjes in de juiste volgorde uit zijn zak haalt is 1 op 10
miljard. Binnen dit idee van de schepping als uurwerk waarvan alle radertjes in
elkaar grijpen, is er bijvoorbeeld ook het aspect van de omwentelingssnelheid
van de aarde. Indien die tienmaal zo langzaam zou zijn, zouden dagen tienmaal zo
lang zijn en zou de huidige plantenwereld zijn verbrand in de zomerperiode en al
helemaal in de tropische gebieden. Wat er nog aan leven over blijft, zegt Morrison, zal in de tienmaal zo lange nachten bevriezen. Een van onze levensbronnen, de zon, heeft aan de oppervlakte een temperatuur van ongeveer 5500 graden. Dit is ondermeer vanwege de afstand waarop de zon zich bevindt, precies de hitte die de aarde nodig heeft om het nu bestaande leven te vormen en onderhouden. Indien de hitte van de zon meer zou worden zou alle leven verbranden en wanneer die hitte minder zou worden, zouden we met z’n allen bevriezen.
Omdat de aardas 23 graden uit zijn lood staat, komen de seizoenen tot stand. Indien dit niet het geval was zou de waterdamp van de oceanen alleen naar het Noorden en Zuiden gaan waardoor de polen veel groter zouden zijn dan nu en er steeds meer ijs bij zou komen.
Onze trouwe satelliet, de maan, controleert de eb- en vloedbewegingen van de zeespiegel. Stel dat de maan de aarde tot op 80.000 kilometer zou naderen. Dan zou de vloed tweemaal per dag de hele aarde onder water zetten.
Indien de aardkorst drie meter dikker zou worden, zou de zuurstof nodig voor dieren en planten verdwijnen. Ook wanneer de oceanen een paar meter dieper zouden worden, zou vanwege de afwezigheid van de nodige zuurstof en koolstof geen plantaardig leven mogelijk zijn.
Een tweede punt is het leven zelf. We kennen nog steeds niet het geheim van het leven. Het is een ongrijpbaar kwetsbaar fluïdum, dat zich niet laat onderzoeken. Het heeft geen gewicht of vorm. Toch is het erg sterk en machtig. De wortels van een kleine groene plant kunnen een kei doorboren. Het leven heeft lucht, water, vuur en aarde verslagen en al deze elementen in zijn dienst gesteld. Het leven heeft chemische bestanddelen van elkaar geschieden en anderen bij elkaar gebracht om tot nieuwe levensvormen te komen. Het leven is een beeldhouwer die zichzelf elke vorm kan geven. De ontwerper van het design van het leven, van de bladeren aan de bomen, de kleuren en vormen van bloemen, de smaken van vruchten en kruiden. Het is de parfumeur van de roos en de componist van de liefdesliedjes van de vogels en het getsjirp van de krekels, etc. Het leven heeft uit koolstof en water suiker voortgebracht. Door bomen te
vormen en daarmee zuurstof vrij te geven, heeft het zoogdieren in staat gesteld adem te halen. Een druppel protoplasma is zo klein dat we hem met het blote oog nauwelijks kunnen zien. Toch is het in stat te bewegen en betrekt het levenskracht van de zon. Dat kleine levensbeginsel is sterker dan bewapende legers. Een zo’n celletje, zo’n troebel drupje vormt de basis van het leven van de allergrootste, sterkste en allerkleinste en zwakste levensvormen. Sterker dan de hele verzamelde mensheid; want alle leven komt
daaruit voort. Dit levensbeginsel zelf is niet door de natuur voortgebracht. De in de zon gebakken keistenen, de smaakloze zilte oceanen, en alle andere omstandigheden hebben het leven zelf niet voortgebracht. Waar komt dat dan vandaan?
Het derde bewijs van Morisson wordt gevormd door de krachten en
bewegingen die dieren onderling verbinden en hen in leven houdt en doet
voortplanten. Geleid door zon, maan en sterren zwerven dieren door hun
woongebeid en ondernemen jaarlijkse trektochten voornamelijk gestuurd door iets
wat wij instinct noemen. Een daarvan is de trek van soms duizenden kilometers
waarbij ze feilloos de weg vinden over continenten en oceanen.
Kleine insectjes trekken over duizenden kilometers terwijl niemand weet hoe ze navigeren.
Een jonge zalm leeft jaren in de zee en keert op een bepaald moment terug naar het zoete water waar hij is geboren. Hij zwemt tegen de stroom in de rivier op en gaat precies naar de zijtak waar hij eens vandaan is gekomen.
Bij wijze van experiment zijn zalmen in andere rivieren uitgezet en het bleek
dat ze net zo lang tegen stromingen inworstelen tot ze weer in hun geboortewater
komen! De blauwrugzalm was zilverkleurig toen ze de Grote Oceaan verlieten om in
zoet water kuit te schieten. De mannetjes bevruchten de eieren direct nadat ze
zijn gelegd. Beren en zalmen hebben een verbond. In die periode eten beren zalm
tot ze verzadigd zijn. De selectie zorgt ervoor dat de sterkste zalmen
overleven.
Paling of aal maakt een nog wonderbaarlijker trek door. Jong
volwassen aal vertrekt uit de rivieren en meren waar ze tot dan toe leefden.
Waar ze zich ook bevonden in de rivieren en meren van Amerika of Europa,
vandaaruit vertrekken ze allemaal naar de ‘Bermuda driehoek’, naar een diepe
plek in de oceaan, waar zij zich voortplanten en sterven. De jongen leggen weer
duizenden kilometers af, als het Europese paling is, en leeft weer op de plek in
het zoete water, het kleine meertje of stroompje,
dat de ouders hebben verlaten.
Dr. Karl von Frisch heeft de taal van de bijen gedecodeerd. Hij
kreeg er in 1973 de Nobelprijs voor. Hij ontdekte dat de werksters niet alleen
de richting maar ook de afstand naar de voedselbron kunnen overbrengen door op
de verticale zijde van de raat te ‘dansen’. Met experimenten heeft men bijen ook
‘s nachts laten dansen. Het bleek dat de bijen dan de richting en afstand van de
laatst gebruikte voedselbron aangaven maar ten opzichte van de nachtelijke
positie van de zon! Men gaat er bij onderzoek vanuit dat de bij een soort
inwendige klok heeft die op de baan van de zon is afgesteld.
En uw Heer heeft de bij bezield (met wahyo!), met de woorden:
maakt huizen (raten) in de heuvels, in de bomen en in hetgeen men bouwt. (…) Er
komt uit hun buik een vloeistof (honing) van verschillende tinten, waarin
genezing kan zijn voor de mens. Daarin is zeker een teken voor een volk dat
nadenkt (16:68-69).
Het vierde bewijs van Morisson is de mens zelf.
Naast de mens heeft geen enkel dier kunnen aantonen tot tien te kunnen tellen of
tot het getal tien iets van getallen te begrijpen. Sommige dieren kunnen
ultrasonore of andere buiten het bereik van het menselijk gehoor liggende
geluiden voortbrengen. Het menselijk bereik zowel qua esthetisch begrip als lage
en hoge tonen en alle combinaties bestrijkt en bevat het gehele door alle volken
en orkesten voortgebrachte muziek. We kunnen over de functie van ‘aql en de
waarde ervan ook in de bronnen van de islam veel vinden. We hoeven er niemand in
oost of west mee te overtuigen. Wie, wat, waarom en hoe we zijn, kunnen we
voornamelijk vanwege ons verstand begrijpen. Omdat we de genade van een vonkje
verstand van het grote universele verstand hebben mogen ontvangen.
Het genis volgens Morisson een vijfde bewijs voor
het feit dat de schepping niet toevallig is ontstaan en voor de aanwezigheid van
een schepper. Hij schrijft erover in 1961, dus zijn enthousiasme in
creationistische zin is hem te vergeven. Hij zegt dat het de dragers van de
levensmotivatie zijn en dat alle genen van de mensheid in een vingerhoed kunnen.
De genen zijn de vingerafdrukken die het karakteristieke van iedere levensvorm
bepalen. Evolutie of ontwikkeling of hoe we onze veranderingen door de eeuwen
heen ook noemen, begint bij die minieme gen in een cel, die al die
gegevens doorgeeft en omvat. Dat bijna onzichtbaar kleine gen heeft
eigenlijk het heft in handen en bepaalt de richting van het leven; dat is zo’n
vooruitziendheid en vakmanschap dat alleen een scheppende intelligentie het kan doen.
Bij de bespreking van een recent boek van Richard Dawkins, River
out of Eden, A Darwanian View of Life, zegt Dunning een bekend arts en
hoofdredacteur van het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, De dragers van
het DNA, ‘de genen, zijn zelfzuchtig, want het gaat om voortbestaan in harde
concurentie, waar niemand anders da de sterkste wint’.
Met andere worden: ‘Wie naar de natuur kijkt, ziet alleen een
strijd om het bestaan, om de reproductie van succesvolle genen in een vijandige
omgeving’. Darwin’s natural selection, struglle for life en survival of the
fittest krijgen zo een nieuwe en bijdetijdse context en gedaante, maar nu met de
uitdagende oude conclusie in een post-darwiniaanse visie: ‘Het waarom van ons
leven, ons lot, onze bestemming of onze zingeving is (…) niets anders dan de
overleving van ons DNA’.
Wanneer de gemiddelde moslimlezer van dit soort teksten er toch
door wordt geraakt is dat niet omdat hij aan zichzelf moet gaan twijfelen, maar
juist omdat hij of zij zich met dit vraagstuk als iets persoonlijks bezig houdt
dat en met in het achterhoofd het knagende idee dat het niet om een arrogante
doe het zelf theorie gaat maar dat er een gerede kans is dat er iets waars in
zit.‘Natuurlijk behoeft de waarheid van de evolutietheorie niet te betekenen dat
het ook de gehele waarheid is. Het motto van Prediker, [Want het lot der
mensenkinderen is gelijk het lot der dieren, ja een zelfde lot treft hen:
gelijk dezen sterven, zo sterven genen, en allen hebben enerlei adem, waarbij
de mens niets voor heeft boven de dieren; want alles is ijdelheid, alles gaat
naar één plaats, alles is geworden uit stof, en alles keert weder tot stof],
laat bijvoorbeeld zijn eigen bestaan – een stuk tekst in een
geschreven document uit vermoedelijk de derde eeuw voor Christus, dat niet door
een dier geschreven kan zijn, maar dat door een der mensenkinderen geschreven is
– volledig buiten beschouwing.
Een zesde beginsel zou de goddelijke maat der dingen, die
vooral in de natuur zo functioneel aanwezig is – er groeit bijvoorbeeld nooit
een brandnetel uit komkommerzaad – of zoals Nasroeddin zei: Je moet je niet
bemoeien met de taqdiervan Allah! Stel je voor dat Allah vleugels had
gegeven aan kamelen, dan zouden binnen een mum van tijd al onze daken het
begeven! Op een dag was Nasroeddin even gaan rusten onder een walnootboom naast
een veldje met watermeloenen. Hoe vreemd zijn Allah’s wegen dacht hij, dat zulke
grote watermeloenen op zijn klein steeltje op het land groeien en die kleine
walnoten aan zo’n grote boomstam hangen. De Hodja had net zijn grote tulband
afgezet en was een beetje ingedommeld, toen er op eens een walnoot precies op
zijn kale hoofd terecht kwam. Hij wreef over zijn hoofd en zei: Allah weet het
inderdaad het beste als dit een watermeloen boom was geweest… Denk je eens in
dat je een wesp tegenkomt ter grootte van een leeuw, zegt Morisson. Hij geeft
het voorbeeld van de cactussoort die op Australië was geïmporteerd. Omdat er
geen natuurlijke vijanden voor deze cactussoort waren, niet onder de insecten
noch onder andere plantensoorten, bedekte deze cactussoort in een vrij korte
tijd de oppervlakte ter grootte van Engeland. Om deze cactus te bestrijden
ontwikkelde men door experimenten een soort torretjes die niet door andere
torren naar het leven werd gestaan en na verloop van tijd was er van de cactus
bijna niets meer over. Omdat de torren alleen waren gekweekt voor deze
cactussoort bleven ze na hun taak niet langer in leven.
Het zevende bewijs van Morisson bestaat uit het feit dat de mens
in staat het concept Allah of God te bevatten.
Hij noemt het voorstellingsvermogen van de mens goddelijk van
aard omdat het in staat is zich een abstractie eigen te maken.Vanwege dit
voorstellingsvermogen is het alleen de mens die aanwijzingen voor het bestaan
van het onzienlijke serieus nam. Opvallender nog is het vermogen van de mens om
het zichtbare deel van de schepping als tekenen van Gods aanwezigheid te leren
zien. En een derde weg is die van het hart. Meer dan op enige andere plaats
voelen we Zijn aanwezigheid daar.
Is het antropisch beginsel daarmee de basis van
het scheppingsverhaal van de mens in een ander tijd en ruimte
perspectief?
(wordt vervolgd)
Het verschijnsel mens
De Franse bioloog, natuurkundige en filosoof Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955) ontwikkelde een theorie over evolutie. Deze was gebaseerd op zijn wetenschappelijk werk en zijn praktische veldwerk als paleontoloog, vooral in China. In dit werk wordt al geanticipeerd op de culturele evolutie die nu plaatsvindt via onze communicatietechnologie. De schepping van onze wereld is niet voltooid, maar ligt in de handen van ieder van ons persoonlijk. Het hangt van onze eigen inspanningen af wat de toekomst zal brengen: een totale ineenstorting of onze vereniging - met behoud van wat ons zo uniek maakt - op het punt Omega. Het bewustzijn van de goddelijke kern in ieder van ons. Het meeste werk van Teilhard is in Nederland alleen nog antiquarisch verkrijgbaar. In wetenschappelijke publicaties wordt hij echter steeds meer aangehaald. Ook in de beweging New-Age en New-Thought wordt hij vaak genoemd.
Doordat hij het begrip 'noösfeer' introduceerde, zien velen in hem de vader van cyberspace. Noösfeer duidt namelijk op 'de denkende laag rond de aarde'. Het woord stamt van het Griekse nous, dat geest betekent. Op internet refereren dan ook veel websites aan zijn werk.
Volgens Pierre Teilhard de Chardin is (de) evolutie de eigen manier waarop God
het universum heeft geschapen. Het woord evolutie duidt op een continu proces
van verandering en genealogische interdependentie, dat heel het terrein van de levenden bestrijkt
en daarna ook heel het universum; lijden, pijn en dood zijn geen gevolgen meer van zonde,
maar behoren tot de kwaliteit van het universum: Duizenden eeuwen voordat het denkend
wezen op onze aarde verscheen, krioelde er het leven met zijn instincten, passies, pijn en dood.
Teilhard ziet in de arbeid van de wetenschap een instrument om te verstaan hoe God aan het werk is in de schepping.
Doordat hij het begrip 'noösfeer' introduceerde, zien velen in hem de vader van cyberspace. Noösfeer duidt namelijk op 'de denkende laag rond de aarde'. Het woord stamt van het Griekse nous, dat geest betekent. Op internet refereren dan ook veel websites aan zijn werk.
Volgens Pierre Teilhard de Chardin is (de) evolutie de eigen manier waarop God
het universum heeft geschapen. Het woord evolutie duidt op een continu proces
van verandering en genealogische interdependentie, dat heel het terrein van de levenden bestrijkt
en daarna ook heel het universum; lijden, pijn en dood zijn geen gevolgen meer van zonde,
maar behoren tot de kwaliteit van het universum: Duizenden eeuwen voordat het denkend
wezen op onze aarde verscheen, krioelde er het leven met zijn instincten, passies, pijn en dood.
Teilhard ziet in de arbeid van de wetenschap een instrument om te verstaan hoe God aan het werk is in de schepping.
Van Iersel stelt twee oerherinneringen centraal: de uittocht uit Egypte en de speciale zorg
voor vreemdelingen, slaven, weduwen en wezen: de kern van de overlevering is
complement of correctief van de grondstelling van de evolutieleer, daarmee komt
naast of tegenover survival of the fittest als humaan complement de salvation of
the weakest. Dit heeft te maken met het gedrag van mensen die deze herinnering
met zich meedragen als hun kostbaarste bezit. In hun gedrag dienen zich het
mededogen en de barmhartigheid te weerspiegelen die zij zelf hebben ondervonden
van JHWH (…).